21643 |
nikkelgeld |
nikkelen geldstukken:
niekkele geltsjtukke (Q117a Waubach)
|
nikkelen of witmetalen geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20504 |
nippen |
pitsen:
pitsche (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20401 |
noemen |
noemen:
neume (Q117a Waubach)
|
noemen, een naam geven [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
34478 |
nog in het ei zittend kipje |
kuikje:
kykškǝ (Q117a Waubach)
|
[N 19, 40a]
I-12
|
25560 |
nog niet uitgerezen deeg |
te knap:
te knap (Q117a Waubach)
|
[N 29, 26a; monogr.]
II-1
|
29128 |
nonnen |
kegel:
kēgǝl (Q117a Waubach)
|
De nonnen zijn twee verticale latjes op de ligger waartussen de spil met vleugel, klos en trendel bevestigd zitten. Gedraaide arm van een spinnewiel. [N 34, B12]
II-7
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
kermisbed:
kirmesbed (Q117a Waubach)
|
Bed dat in tijd van nood op de grond wordt opgemaakt (kermisbed, paljas, paljas parterre) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24007 |
nooddoop |
geeuwdoop:
gieëdeup (Q117a Waubach)
|
Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
28363 |
noodkabel |
noodkabel:
nōǝtkābǝl (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale]),
noodschaltertrekdraad:
nōǝtšaltǝrtrɛkdroǝt (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Maurits]),
noodzeel:
nōǝtzēl (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Emma])
|
De trekdraad die over de hele lengte van het transportmiddel loopt en verbonden is met een seinfluit, een seinbel, of een noodschakelaar. In het laatste geval kan men met behulp van deze draad het transportmiddel op ieder moment en op iedere plaats in de pijler stilzetten. Omdat uit de vragen N 95, 484 ("trekdraad"), N 95, 660 ("noodkabel") en N 95, 669 ("nooddraad") niet duidelijk wordt of het de nooddraad van een seinfluit, seinbel, of noodschakelaar betreft, zijn in dit lemma alle antwoorden op de drie vragen bijeengezet. De woordtypen "seinkabel", "bellekabel", "seindraad" en "noodsein" wijzen waarschijnlijk op een signaalinstallatie. Het woordtype "noodschakelaar" (Q 21, Q 33, Q 112a) duidt erop dat men in de desbetreffende mijnen de noodschakelaar en de daarbijbehorende draad als een geheel beschouwde. [N 95, 484; N 95, 660; N 95, 669]
II-5
|
23458 |
noodklok |
noodklok:
noeëdklok (Q117a Waubach)
|
De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|