22443 |
rommelpot |
foekepot:
foekkepot (Q117a Waubach),
rommelpot:
rommelpot (Q117a Waubach)
|
De pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot]. [N 88 (1982)] || foekepot [VC 27 (1962)]
III-3-2
|
20705 |
rond wittebrood |
plats:
plats (Q117a Waubach),
ronde weg:
rònge wek (Q117a Waubach)
|
Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)] || rond brood, gebakken van bloem [N 29 (1967)]
III-2-3
|
27918 |
rondhout van een platte kant voorzien |
aanplatten:
āplatǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Een rondhout geheel of gedeeltelijk van een platte zijde voorzien. Volgens de invuller uit Q 33 werd dit werk op de mijn Emma vooraf in de zagerij gedaan. [N 95, 308; monogr.]
II-5
|
27525 |
rondleiding |
het bezoek rondleiden:
ǝt bǝzø̄k roŋklęjǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Rondleiding van met name hoogwaardigheidsbekleders door het boven- en ondergrondse gedeelte van de mijn. [N 95, 997; monogr.]
II-5
|
21198 |
rondreizen, pendelen |
pendelen:
pendele (Q117a Waubach)
|
rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23851 |
rondtrekken van de processie |
bronktrekken:
bronktrekke (Q117a Waubach),
uittrekken:
oehttrekke (Q117a Waubach)
|
Het rondtrekken van de processie [brónke]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34597 |
rongblokken |
schemelsblokken:
šimǝls˱blø̜k (Q117a Waubach)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|
34596 |
rongen |
klamstekken:
klamštɛkǝ (Q117a Waubach),
rongen:
rǫŋǝ (Q117a Waubach)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
34599 |
rongogen |
ogen:
ōgǝ (Q117a Waubach)
|
Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr]
I-13
|
33810 |
roodbont paard |
koe:
ku̯ (Q117a Waubach)
|
Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g]
I-9
|