27759 |
schachtdelven |
afdiepen:
˙āfd˙ēpǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Het delven van een schacht. Bij de meeste opgaven hoort "schacht" of "beur" als objekt. [N 95, 173; monogr.; Vwo 38]
II-5
|
28246 |
schachtkooi |
gerüst:
gǝrøs (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Willem-Sophia]),
korf:
kø̜rǝf (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Liftkooi, meestal met verschillende etages, waarmee personeel, mijnwagens en materiaal ondergronds of bovengronds worden gebracht. Het woordtype "waterkas" wordt volgens de invuller uit K 361 in de mijn van Zolder gebruikt voor de eerste liftkooi. De opgave "kiebel" uit Q 113 was van toepassing op de "mijnkooi ter aflating van mijnwerkers" (Jongeneel pag. 32). [N 95, 85; monogr.; Vwo 409; Vwo 438; Vwo 478]
II-5
|
28140 |
schachtput |
schachtkuip:
šaxkūp (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Ruimte in de nabijheid van de schacht, meestal dicht onder de onderste verdieping, waarin het water dat op de verdiepingen vrijkomt, samenstroomt. [N 95, 789; monogr.]
II-5
|
27162 |
schachtwiel |
kabelschijf:
kābǝlšīf (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Wilhelmina]),
schachtrad:
šaxrat (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Emma])
|
De twee of vier grote kabelschijven die in de schachtbok zijn gemonteerd. Via deze schijven loopt de kabel die de verbinding vormt tussen de kooien en de ophaalmachine. Twee kabelschijven draaien steeds paarsgewijs maar in de omgekeerde richting, omdat de ene kooi daalt terwijl de andere stijgt. Het woordtype "molette" is volgens de invuller uit K 361 verouderd. [N 95, 75; N 95, 80; monogr.; Vwo 523]
II-5
|
25043 |
schaduw, lommer |
schatten (du.):
der sjatte (Q117a Waubach),
d⁄r sjatte (Q117a Waubach),
sjatte (Q117a Waubach),
scheem:
der šjīēəm (Q117a Waubach),
d⁄r sjīē.m (Q117a Waubach),
schiem (Q117a Waubach),
sjîêm (Q117a Waubach)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw [DC 42B (1967)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
27639 |
schaft |
schafttijd:
šaftit (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Maurits])
|
De invuller uit Q 121c merkt voor de Domaniale mijn op dat de schaft duurde van half elf tot kwart voor elf. [N 95, 55; N 95, 53a; N 95, 53b; N 95, 50; monogr.; Vwo 494; Vwo 498; Vwo 679]
II-5
|
27640 |
schaftboterhammen |
botterhammen:
botramǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Wilhelmina]),
smouweren:
šmawǝdǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Maurits]),
taarten:
tātǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Boterhammen die mee ondergronds werden genomen. "Dobbelen" waren dubbele boterhammen die men at tijdens de pauze. [N 95, 51; monogr.]
II-5
|
21092 |
schaften |
botteren:
butǝrǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Laura, Julia]),
schaften:
sjafte (Q117a Waubach),
šaftǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690]
II-5, III-3-1
|
27683 |
schaftlokaal |
schaftlokaal:
šaflokāl (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Lokaal waar men de boterhammen verorbert. [N 95, 6]
II-5
|
21483 |
schafttijd |
schaften:
šāftə (Q117a Waubach)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|