e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117a plaats=Waubach

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schande schande: sjand (Waubach, ... ) Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schapenvet schapenvet: sjoapevét (Waubach) Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
schapestal, schaapskooi schapestal: šǭpǝ[stal] (Waubach) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen dabben: dabǝ (Waubach), scharren: šārǝ (Waubach) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schatten schatten: sjatte (Waubach) het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1
schede metsenschede: metsesji-j (Waubach), mus: moeks (Waubach), musj (Waubach), pruim: proem (Waubach) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] III-1-1, III-2-1
schede van de koe klink: kleŋ (Waubach) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheef, niet recht scheef: sjeef (Waubach), schuin: sjuin (Waubach) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4
scheel zien schelen: sjeële (Waubach) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1
scheen scheen: sjien (Waubach) scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1