21888 |
speculeren |
speculeren:
sjpikkelere (Q117a Waubach)
|
kopen, verkopen of wachten met kopen of verkopen in de verwachting winst te maken door stijging of daling van prijzen [lippen, speculeren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17782 |
speeksel |
spij:
sjpuj (Q117a Waubach)
|
Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
sjpujje (Q117a Waubach),
ṣpö.yjə (Q117a Waubach)
|
(speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
kaat (Q117a Waubach)
|
Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21480 |
speelplaats |
speelplaats:
sjpieëlplaatsj (Q117a Waubach),
speelplein:
sjpieëlplei (Q117a Waubach)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19339 |
speels |
speels:
sjpieëls (Q117a Waubach)
|
geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20287 |
speen |
lots:
loetsj (Q117a Waubach),
stiller (du.):
sjtieler (Q117a Waubach)
|
ouderwetse speen || speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dēm (Q117a Waubach),
dē̜m (Q117a Waubach)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
25457 |
spekhaak |
vleeshaak:
vlēšhø̄k (Q117a Waubach)
|
De S-vormige haak waaraan vlees, spek enz. na het lossnijden uit het lijf worden opgehangen. [N 28, 112; monogr.]
II-1
|
20702 |
spekpannenkoek |
spekpannenkoek:
sjpekpannekoo.k (Q117a Waubach)
|
Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|