29923 |
stenendrager |
sjouwer:
šǫwǝr (Q117a Waubach)
|
De handlanger die speciaal belast is met het aandragen van de metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste termen het lemma 'handlanger'. [N 30, 2d; N 31, 16b; monogr.]
II-9
|
30001 |
sterke trasmortel |
tras:
tras (Q117a Waubach)
|
Mortel bestaande uit tras en kalk, volgens de invuller uit Q 35a gebruikt voor waterdicht werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37b]
II-9
|
20323 |
sterven |
creperen:
Veldeke
krepere (Q117a Waubach),
hemelen:
himmele (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach),
kapotgaan:
kapot˲goǝ (Q117a Waubach),
sterven:
sjterve (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach,
Q117a Waubach),
štɛrvə (Q117a Waubach)
|
Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [DC 38 (1964)] || sterven van een mens [N 38 (1971)] || sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)]
I-11, III-2-2, III-4-2
|
24822 |
sterven van een plant |
afsterven:
aafsjterve (Q117a Waubach),
kapot gaan:
kapot goà (Q117a Waubach)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
24059 |
stervensgebed |
stervensgebed:
sjtervesgebed (Q117a Waubach)
|
Een gebed voor een stervende, "stervensgebed"[sjtervejebed]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25195 |
sterx |
pinker:
pinker (Q117a Waubach)
|
ster
III-4-4
|
32913 |
steunhoutjes tussen steel en balk |
balkjes:
bɛlǝkškǝs (Q117a Waubach),
latjes:
lɛtjǝs (Q117a Waubach)
|
Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c]
I-3
|
29981 |
steunklos |
console:
kǫnsǫl (Q117a Waubach),
klots:
klǫts (Q117a Waubach)
|
Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.]
II-9
|
21116 |
stevig, gezegd van voedsel |
flink:
flink (Q117a Waubach),
stevig:
sjtevig (Q117a Waubach)
|
stevig, gezegd van voedsel (straf) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
sjteefdochter (Q117a Waubach)
|
stiefdochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|