28055 |
vastlopen |
hangen blijven:
hāŋǝ blīvǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Vastlopen, gezegd van de luchthamer. [N 95, 819]
II-5
|
30790 |
vastpennen |
vastzetten:
vas˲zɛtǝ (Q117a Waubach)
|
Een ruit met behulp van glaspennen, haaks omgezette stukjes blik met een uitgeperste punt, in de sponning vastzetten. [N 67, 90d]
II-9
|
21284 |
vechten |
zich houwen:
zich houwe (Q117a Waubach)
|
ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34266 |
vee |
dieren:
dēǝrǝ (Q117a Waubach),
vee:
fīǝ (Q117a Waubach)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
34269 |
vee fokken |
trekken:
trękǝ (Q117a Waubach)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
34268 |
vee houden |
houden:
hǫu̯ǝ (Q117a Waubach),
hǭtǝ (Q117a Waubach)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
30732 |
veegvast |
niet afgeven:
net˱ āf˲gē̜vǝ (Q117a Waubach)
|
Gezegd van verf die na droging bij aanraking niet afgeeft. [N 67, 75c]
II-9
|
20503 |
veel drinken |
zuipen:
zoepe (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
zoeëpe (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, onmatig drinken [DC 38 (1964)]
III-2-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
flodderboks:
flodderboks (Q117a Waubach)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
vreetzak:
vreetzak (Q117a Waubach)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|