20706 |
broodpop |
weggenman:
weggemaa.n (Q117a Waubach)
|
Wittebrood in de vorm van een man (steeve, steeveman, weggeman, nieuwjaarsman, ziepesprengert, boekeman?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25617 |
broodrek |
broodrek:
brū.tręk (Q117a Waubach)
|
De houten stellage waarop het brood wordt weggezet. De woordtypen "broodkar", "broodwagen", "moeldedek", wijzen op het gebruik van iets anders dan een houten stellage of plank om het brood op neer te leggen. [N 29, 53]
II-1
|
25494 |
broodslot |
naad:
nǭ.t (Q117a Waubach),
toeslag:
towšlāx (Q117a Waubach)
|
De plaats waarde uiteinden van de opgerolde deegplak over elkaar vallen. [N 29, 56; monogr.]
II-1
|
24983 |
bros, breekbaar |
bros:
bròs (Q117a Waubach)
|
hard aanvoelend en toch gemakkelijk breekbaar [bros, sprok, ras, broos] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
brø̜̄jǝr (Q117a Waubach)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
brək (Q117a Waubach)
|
brug [RND]
III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
broet (Q117a Waubach),
broeëd (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach,
Q117a Waubach),
de broêd (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
bruid [DC 05 (1937)] || de bruid [broeëd] [N 96D (1989)] || de bruidegom [brudejam] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
bruudigam (Q117a Waubach),
dr broedegam (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
bruidegom [DC 05 (1937)] || de bruidegom [brudejam] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
bruudje (Q117a Waubach),
brüdjes (Q117a Waubach),
ee bruutje (Q117a Waubach)
|
Bruidje in de processie. [N 07 (1961)] || Een in het wit gekleed meisje in de processiestoet [bruidje, maagdje, ingelche]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20389 |
bruidsjapon |
bruidskleed:
broeëdskleed (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach),
t broêdskleed (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach)
|
de bruidsjapon, het bruidskleed [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|