e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117a plaats=Waubach

Overzicht

Gevonden: 6116
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
derde hooioogst nagroe(n)maad: nāgrǫmǝt (Waubach) Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d] I-3
desemen desemen: deseme (Waubach) desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] III-2-3
deugd deugd: dueg (Waubach), duuëg (Waubach) Deugd. [N 96D (1989)] III-3-3
deugdzaam deugdzaam: duuëgzaam (Waubach) Deugdzaam. [N 96D (1989)] III-3-3
deugniet batraaf: battraaf (Waubach), deugeniks: daugenieks (Waubach) een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)] III-1-4
deuk in een hoed bluts: blutsj (Waubach) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] III-1-3
deur deur: dȳǝr (Waubach), klings: klings (Waubach), pies: pie’s (Waubach) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur II-9, III-2-1
deurknop, deurklink klink: klink (Waubach), knop: knop (Waubach) Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)] III-2-1
deurkruk, deurklink klink: kleŋk (Waubach), knop: knǫp (Waubach) Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.] II-9
deurwaarder deurwaarder: duërwaarder (Waubach) de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)] III-3-1