e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Waubach

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drinkglas met voet glas: glaas (Waubach) drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)] III-2-1
drinkkuil in de wei poel: pōl (Waubach), zuipsbak: zuǝpsbak (Waubach) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
droesem bezinksel: bezinksel (Waubach) droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)] III-2-3
droge verfstoffen dekwit: dɛkwet (Waubach), droge verf: dryǝgǝ vɛrǝf (Waubach), engels rood: eŋǝlš rū.t (Waubach), grafiet: grafit (Waubach), groenspaan: grø̄.nšpān (Waubach), ijzermenie: ī.zǝrmēni (Waubach), indigo: endigo (Waubach), indisch geel: endis ˲gęal (Waubach), kalkgeel: kalǝk˲gęal (Waubach), keuls bruin: kø̜lš˱ brū.n (Waubach), koningsblauw: kȳǝneŋs˱blǫw (Waubach), loodmenie: lū.tmēni (Waubach), parijs blauw: parī.s˱ blǫw (Waubach), permanentgroen: pɛrmanɛnt˲grø̄.n (Waubach), wenerlak: wēnǝrlak (Waubach), zinkgeel: zeŋk˲gęal (Waubach), zinkwit: zeŋkwet (Waubach), zwartsel: šwatsǝl (Waubach) De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.] II-9
drogen, droog worden (van gemaaid gras) afsterven: āfštęrvǝ (Waubach) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3
dronkaard zuiplap: zoeplap (Waubach) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
dronken vol: vol (Waubach), zat: zat (Waubach) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
dronken zijn een stuk in de hakken haan: ee sjtuk in de hakke han (Waubach), een stuk in de kloten haan: ee sjtuk in de klōē.te han (Waubach), een stuk in de kraag haan: ee sjtuk in d’r kraag han (Waubach), een stuk in de vot haan: ee sjtuk in de vot han (Waubach), teut zijn: teut zīē. (Waubach), ze omhaan: ze um han (Waubach) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
droog blijven droog weer: druug weer (Waubach), het blijft over: ⁄t weer bliet üvver (Waubach), t blijft over]: ⁄t trukt uuver (Waubach) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droog weer droog: druug (Waubach), trûûch (Waubach) droog [DC 45 (1970)], [RND] III-4-4