18173 |
barrevoets |
op blote voeten:
o blu.ətə vø.t (Q117a Waubach)
|
blootvoets [RND]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
baskuul (Q117a Waubach)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
23344 |
basiliek |
basiliek (<lat.):
bazziliek (Q117a Waubach)
|
Een basiliek. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30002 |
basterd trasmortel |
tras:
tras (Q117a Waubach)
|
Mortel bestaande uit kalk, tras en zand, volgens de invuller uit L 321 gebruikt voor grof werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37c]
II-9
|
19313 |
bazige vrouw |
gendarme (fr.):
gendarm (Q117a Waubach)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19730 |
bed |
bag:
bak (Q117a Waubach),
bed:
beͅt (Q117a Waubach),
bult:
bult (Q117a Waubach),
kist:
kis (Q117a Waubach),
klap:
klap (Q117a Waubach),
krib:
krub (Q117a Waubach),
pès:
puus (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
bed [RND]
III-2-1
|
19392 |
beddenhemel |
hemel:
hīmmel (Q117a Waubach)
|
Houten overkapping met een gordijn boven een ledikant (troon, hemel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
een bokking geven:
Van Dale: bokkem, zie bokking.
inne bukkem geëve (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)] || iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21454 |
bedelaar |
bedelaar:
beddeler (Q117a Waubach)
|
de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21546 |
bedelen |
bedelen:
beddele (Q117a Waubach)
|
aalmoezen vragen voor zijn levensonderhoud [schooien, bedelen, bidden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|