e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Waubach

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
propschoten leemschoten: lēmšø̄ǝt (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Schoten die de prop wegschieten, maar die wat het gesteente betreft zonder uitwerking blijven. [N 95, 441; monogr.; Vwo 404] II-5
prostituée hoer: hoor (Waubach) prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 86 (1981)] III-2-2
pruik haarstukje: hoarsjtekske (Waubach), pruik: prük (Waubach) kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)] III-1-3
pruilmond zuurmuil: zoeërmoel (Waubach) een mond die men trekt als men pruilt [zie vr.199] [pruilmond, troesmond] [N 85 (1981)] III-1-4
pruimen sjieken: schieke (Waubach) pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)] III-2-3
pruimtabak pruimsjiek: prumšik (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]), sjiek: šik (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale, Wilhelmina]) Tabak die geschikt is om gepruimd te worden. De mijnwerker gebruikte pruimtabak ondergronds ter vervanging van de sigaret. Volgens Dieteren 1984 (pag. 60) stopten de mijnwerkers in het begin van de Limburgse mijnbouw pruimtabak achter hun kiezen als bescherming tegen het gevaarlijke stof. [N 95, 965] II-5
prutsen broddelen: broddele (Waubach), klommelen: kloemmele (Waubach), kloten: kloeëte (Waubach), prutsen: prutse (Waubach) ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] III-1-4
prutser duppenschurger: duppesjurger (Waubach), hampelmann (du.): hampelemaan (Waubach) iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)] III-1-4
prutswerk gepros: gepròhsj (Waubach), klommelswerk: kloemmelswerk (Waubach) slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)] III-1-4
pruttelen lurken: lurke (Waubach) Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)] III-2-3