e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Waubach

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tweesteense muur tweestenese muur: twiǝšteŋs mū.r (Waubach) Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van twee metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37d; monogr.] II-9
twijg, jonge tak tak: Veldeke  tak (Waubach), vits: viets (Waubach) Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)] || twijgje III-4-3
uier udder: ødǝr (Waubach, ... ) [JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] I-11, I-9
uieren udderen: ødǝrǝ (Waubach) Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.] I-11
uierkwartier deem: dē̜m (Waubach), tepel: tīpǝl (Waubach) Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12] I-11
uit (voetbal) uit: ōē.t (Waubach) (De bal is) uit. [DC 49 (1974)] III-3-2
uitbetaling van loon gelddag: gɛ.lt˲dāx (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), loonuitbetaling: lūǝnūtbǝtāleŋ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Winterslag, Waterschei]), uitgang: ūtgaŋk (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]), uitgangsmaand: ūtga.ŋksmoǝnt (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]) Het loon kan per dag, om de veertien dagen of om de maand uitbetaald worden. In dit lemma komen algemene benamingen voor de uitbetaling van loon voor maar ook benamingen die specifiek duiden op een veertiendaagse uitbetaling of een maandelijkse. Het woordtype "quinzaine" kan naast een veertiendaagse uitbetaling ook wel het loon aanduiden dat om de maand betaald wordt. [N 95, 973; N 95, 975; N 95, 28; monogr.; Vwo 168; Vwo 171; Vwo 416; Vwo 437; Vwo 578; Vwo 590] II-5
uitblinken uitblinken: oehtblinke (Waubach), uitsteken: oehtsjteëke (Waubach) schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)] III-1-4
uitbrander afkeuring: aafkuëring (Waubach) een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)] III-1-4
uitdenken bedenken: bedinke (Waubach) door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)] III-1-4