23276 |
vroegmis |
vroegmis:
de vrəmês (Q117a Waubach),
vrummes (Q117a Waubach),
vrø.mɛs (Q117a Waubach)
|
De vroegmis [vreugmès, vreumes, vroemes?]. [N 96B (1989)] || vroegmis [RND]
III-3-3
|
19342 |
vrolijk |
plezierig:
plezerig (Q117a Waubach)
|
een opgeruimde, lichte, blijde stemming hebbend [vrolijk, herpsat, leutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vro.uw (Q117a Waubach),
vroͅuw (Q117a Waubach)
|
vrouw [RND], [RND]
III-3-1
|
22856 |
vrouw in het kaartspel |
dame:
dam (Q117a Waubach),
vrouw:
vrouw (Q117a Waubach)
|
En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - III. Vrouw. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vrouw (Q117a Waubach)
|
vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17714 |
vrouwelijk geslachtsdeel |
klewang:
klavang (Q117a Waubach),
kut:
Gewoon.
kut (Q117a Waubach),
miem:
Gewoon.
miem (Q117a Waubach),
mus:
Gewoon.
musj (Q117a Waubach),
Schertsend.
musj (Q117a Waubach),
pruim:
proem (Q117a Waubach),
Gewoon.
proem (Q117a Waubach),
Schertsend.
proem (Q117a Waubach)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
germ:
germ (Q117a Waubach)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaars:
vēš (Q117a Waubach),
vē̜š (Q117a Waubach)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34477 |
vrouwelijk kuiken |
pul:
pø̜l (Q117a Waubach)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
dragend rind:
drāgǝnt reŋk (Q117a Waubach)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|