| 18598 |
vrouwenonderhemd? |
hemd:
haeme (Q117a Waubach),
onderhemd:
òngerhöhme (Q117a Waubach),
vrouwluishemd:
vrouwluushöme (Q117a Waubach)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)] || Onderhemd voor vrouwen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van vrouwen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
| 20467 |
vrouwziek |
loops:
leupsj (Q117a Waubach),
vrouwluigek:
vrouwleusgek (Q117a Waubach)
|
vrouwziek [keeterig] [N 10C (zj)]
III-2-2
|
| 33681 |
vruchtbare grond |
goede grond:
gǫwǝ grǫŋk (Q117a Waubach)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
| 21584 |
vruchtgebruik |
leeftocht:
leeftoch (Q117a Waubach)
|
het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 24966 |
vuil waterx |
brak water:
brak water (Q117a Waubach),
vies water:
vieës water (Q117a Waubach),
viës water (Q117a Waubach)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 17658 |
vuist |
vuist:
vōēs (Q117a Waubach)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 22342 |
vuistslag op de rug |
slag:
sjlaag (Q117a Waubach)
|
Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 28119 |
vuldoek |
blaasdoek:
blōǝsdōk (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Maurits]),
keerdoek:
kiǝrdōk (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Maurits])
|
Jute weefsel dat wordt gebruikt voor het tegenhouden van de opvulling. Volgens een invuller uit Q 121 was het "blaaslijnen" een doek dat op de Domaniale mijn in de lengte van de pijler verticaal werd opgehangen als begrenzing voor de stenen. De "afslag" die men op de vier Oranje-Nassaumijnen kende, was volgens de respondent uit Q 113 verstevigd met dunne houtstijlen. [N 95, 565; N 95, 563; monogr.]
II-5
|
| 28116 |
vulschop |
spuitkop:
špø̜jtkǫp (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Maurits])
|
Beweegbaar mondstuk aan het uiteinde van de blaasbuis waarmee men het uitgeblazen opvulmateriaal van richting kan laten veranderen. [N 95, 560; monogr.]
II-5
|
| 28114 |
vultrechter |
vulmond:
vølmoŋk (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Maurits])
|
De vultrechter, onderdeel van de blaasmachine, waarin het opvulmateriaal gestort wordt. [N 95, 558]
II-5
|