20542 |
wecken |
wecken:
wekke (Q117a Waubach)
|
wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20435 |
weduwe |
widvrouw:
witvrouw (Q117a Waubach)
|
weduwe [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
widman:
witman (Q117a Waubach)
|
weduwnaar [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25579 |
weegtoestel |
waag:
woa.x (Q117a Waubach)
|
Het weegtoestel waarmee het deeg na het verdelen wordt gewogen. Vroeger gebruikte men wel een hangende balans, volgens de informant van L 377, maar deze moest verdwijnen, omdat ze niet geijkt kon worden. Zie afb. 19. [N 29, 33a; N 29, 32b; monogr.; N 29, 105e]
II-1
|
33821 |
week in de muil |
soepel:
supǝl (Q117a Waubach)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|
23511 |
weekdienst |
dienst:
deens (Q117a Waubach)
|
Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24896 |
weer naar het jaargetijde |
allerheiligenzomer:
#NAME?
Allerhillige zōēmer (Q117a Waubach),
nat weer:
#NAME?
naat weer (Q117a Waubach)
|
weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19346 |
weerbarstig |
dwars:
dweësj (Q117a Waubach)
|
zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17575 |
weerborstel |
weerwas:
wēēwusj (Q117a Waubach)
|
valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
bliksemen:
bliksemt (Q117a Waubach),
blitsen:
⁄t blitst (Q117a Waubach),
weerlichten:
weerlichte (Q117a Waubach)
|
bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|