34036 |
zwartbonte koe |
zwarte koe:
šwatǝ [koe] (Q117a Waubach)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126]
I-11
|
24345 |
zwarte bladluis |
luis:
loes, mv luus (Q117a Waubach),
meel:
miel (Q117a Waubach),
miēle (Q117a Waubach)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)] || insectjes onder een blad, zwart [DC 68 (1993)]
III-4-2
|
18365 |
zwarte gebreide dameskous |
gestrikte hoos:
gesjtrikde hoase (Q117a Waubach)
|
dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
blaarkop:
blārkǫp (Q117a Waubach)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
kroa. (Q117a Waubach)
|
kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24287 |
zwarte mees |
bijenmeesje:
bijjemiske (Q117a Waubach)
|
zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24740 |
zwarte populier |
poppel:
Veldeke
poppel (Q117a Waubach)
|
De zwarte populier; heeft op oudere leeftijd een heel donkere schors met diepe groeven, de ruitvormige bladeren zijn donkergroen (peppel, blauwe populier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24288 |
zwarte roodstaart |
roodstaartje:
roe.tsjtetske (Q117a Waubach)
|
zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24289 |
zwarte specht |
gespecht:
gesjpech (Q117a Waubach)
|
specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22397 |
zwartepieten (kaartspel) |
zwartepieten:
sjwattepiette (Q117a Waubach)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|