27879 |
achterblijvers, achtergebleven schoten |
blindgänger:
blintgɛŋǝr (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Niet ontplofte ladingen. De woordtypen "versager" (Q 111, Q 112a), "blindgänger" (Q 117a) en "achterblijver" (Q 112a) zijn meervoud. [N 95, 446; N 95, 447; div.]
II-5
|
18854 |
achterdochtig |
achterbaks:
achterbaks (Q117a Waubach)
|
een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
kemmen:
kęmǝ (Q117a Waubach),
reken:
rɛ̄kǝ (Q117a Waubach)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhām (Q117a Waubach)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33789 |
achterhand van het paard |
achterhand:
axtǝrhaŋk (Q117a Waubach)
|
Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9]
I-9
|
17572 |
achterhoofd |
hinten op de kop:
hinge òp dr kop (Q117a Waubach),
kop:
kop (Q117a Waubach)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33802 |
achterknie |
hak:
hak (Q117a Waubach),
vars:
vē.š (Q117a Waubach)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
31585 |
achterschijf |
klinkschijf:
kleŋkšīf (Q117a Waubach)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
17651 |
achterste |
kont:
kónk (Q117a Waubach),
vot:
vòt (Q117a Waubach),
vót (Q117a Waubach),
vottes:
vóttes (Q117a Waubach)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
hof:
hof (Q117a Waubach),
terug-hu(j):
trȳk˱ hȳi̯ (Q117a Waubach)
|
Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10, III-2-1
|