23392 |
corpus |
corpus (lat.):
korpus (L289p Weert),
onzelieveheer:
slivvenieer (L289p Weert)
|
Het corpus, de Christusfiguur van een kruisbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28953 |
coupenaad, figuurnaad |
coupenaad:
kupnǭt (L289p Weert)
|
Vormgevende naad. Naad die door de coupe bepaald wordt. [N 62, 19]
II-7
|
23433 |
credenstafel |
credens (<it.):
kredens (L289p Weert),
misdienaarstafel:
mesdeenerstaofel (L289p Weert)
|
De dientafel links en rechts op het priesterkoor, waarop de benodigdheden voor de Mis gereed gezet worden [credens(tafel)]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23620 |
credo |
credo (lat.):
credo (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
De gebeden of gezongen geloofsbelijdenis, het Credo. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23416 |
crypte |
crypte (<fr.):
kript (L289p Weert),
kripte (L289p Weert)
|
De ruimte, de kelder onder het priesterkoor, vroeger gebruikt als grafkelder [crypte, krocht?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28751 |
crÊpe |
crêpe:
crêpe (L289p Weert)
|
Gekroesd, niet glanzend weefsel van linnen draden. Men mag deze stof niet of nauwelijks strijken. [N 62, 76; N 59, 201; N 62, 75c; N 62, 75d; MW; monogr.]
II-7
|
32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
kylvātǝr (L289p Weert),
køltǝvātǝr (L289p Weert),
kølvātǝr (L289p Weert)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
bloedzuiker:
WLD
bloodzuuker (L289p Weert),
daas:
daos (L289p Weert),
homp:
hoómp (L289p Weert),
WLD
ho‧mp (L289p Weert),
paardsvlieg:
pêrsvleeg (L289p Weert),
scheeldees:
schaldaes’ (L289p Weert),
scheelhomp:
schaelhoómp (L289p Weert)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)] || daas, gaasvlieg || daasvlieg, regendaas || Hoe noemt u de grote vlieg waarvan verschillende soorten in ons land voorkomen. De wijfjes zuigen bloed bij grote zoogdieren en mensen. De grote soorten steken pijnlijk en achtervolgen mensen en dieren met grote hardnekkigheid (daas, dazerik, dol) [N 83 (1981)] || paardenbloedzuiger, algemeen voorkomend in sloten, geen bloed zuigend [N 26 (1964)] || paardenvlieg || paardenvlieg, daas
III-4-2
|
20895 |
dadel |
dadel:
± WLD
daandjel (L289p Weert)
|
De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
23959 |
dagelijkse zonde |
dagelijkse zonde:
daagelekse zundj (L289p Weert)
|
Dagelijkse zonde [leslieje zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|