25439 |
darmenbak |
pensbak:
pɛnsbak (L289p Weert),
wan:
wan (L289p Weert)
|
Mand, bak of iets dergelijks waarin de ingewanden worden opgevangen, als de buik wordt doorgesneden. [N 28, 61; monogr.]
II-1
|
22042 |
darmsalmonellose |
het mager:
’t mager (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: Darmsalmonellose: groenachtige diarree, koorts, dorst en felle vermagering. Vaak grote sterfte. [N 93 (1983)] || Kent U hiervoor een oudere volkse benaming? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21084 |
darmvet |
darmenvet:
dɛrmǝvē̜t (L289p Weert),
krans:
kra.ns (L289p Weert),
pensenvet:
pɛnsǝvɛt (L289p Weert)
|
Het vet dat om de ingewanden zit, het bindweefsel. [N 28, 79; monogr.]
II-1
|
22051 |
darmwormen |
wormen:
wòrrem (L289p Weert)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: inwendige parasieten of darmwormen in het algemeen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
28550 |
darren doden |
afmaken:
āfmākǝ (L289p Weert)
|
Het doden van de darren door de werksters op het einde van de zomer, als het bijenjaar ten einde loopt. De dar heeft dan geen bestaansrecht meer binnen het volk en wordt door de werkbij onherroepelijk naar buiten gewerkt. De darren krijgen minder voedsel, verzwakken en sterven buiten de korf of kast van uitputting en kou. Onwillige darren worden met de angel gestoken en sterven daardoor. Het verschijnsel van de darrenmoord komt ieder jaar terug. Het is een normale gang van zaken. Wanneer de bijen dit op een ander moment in het jaar doen, is het een teken van armoede aan voedsel. [N 63, 52]
II-6
|
28485 |
darrenbroed |
grof broed:
gru.f brōt (L289p Weert)
|
Het broed in de grootste cellen, waaruit de darren ontstaan. [N 63, 24b; N 63, 20a; N 63, 24a]
II-6
|
28599 |
darrenbroed onthoofden |
koppen:
kǫpǝ (L289p Weert)
|
Wanneer de voorzwerm eraf is, kan de imker er toe overgaan het darrenbroed te onthoofden. Hiermee beteugelt hij de darrenaanzet en verhindert eventueel het zwermen. Met een scherp mes wordt het darrenbroed in de raat onthoofd, zodat het sterft. Het wordt dan uit de korf of kast verwijderd. [N 63, 79]
II-6
|
28501 |
darrenbroedig |
onbevrucht:
onbǝvrøqdj (L289p Weert)
|
Gezegd van een koningin die onbevrucht is en daardoor darrenbroed legt in plaats van werkbijenbroed. [N 63, 64; N 63, 63a]
II-6
|
28463 |
darrenraat aanbouwen |
grof werk maken:
gru.f wɛrǝk mākǝ (L289p Weert),
grof werk zetten:
gru.f wɛrǝk zɛtǝ (L289p Weert)
|
Het aanzetten van darrenraten of darrenbroed. Tegenover het fijn werk van de werkbijenraat staat het grof werk van de darrenraat. Tegen het zwermen en na het bouwen van de werkbijenraat worden de darrenraten aangebouwd. De raten staan dan stomp. [N 63, 16e]
II-6
|
33824 |
dartel |
weelderig:
wīǝldjǝrex (L289p Weert)
|
Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g]
I-9
|