19704 |
deksel |
dek:
deͅk (L289p Weert, ...
L289p Weert),
deksel:
deͅksəl (L289p Weert),
dèksel (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
deksel [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || deksel van doos, pot
III-2-1
|
34253 |
deksel van de karnton |
dek:
dęk (L289p Weert),
standschijf:
staŋsxīf (L289p Weert)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
20420 |
deksel van een doodskist |
dek:
dek (L289p Weert)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (L289p Weert)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
24526 |
den |
den:
den (L289p Weert),
± WLD
den (L289p Weert)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)] || denneboom
III-4-3
|
22116 |
denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats |
vlieglijn:
vleeglien (L289p Weert)
|
Hoe zegt men: de denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19048 |
denken |
denken:
dinkə (L289p Weert),
dînke (L289p Weert)
|
denken || denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
dennenknop:
denneknop (L289p Weert, ...
L289p Weert),
± WLD
denneknop (L289p Weert)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || denneappel || dennenappel [SGV (1914)]
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
dennenspelden:
dennespel (L289p Weert),
dennespelle (L289p Weert),
dennespelle (mv.) (L289p Weert),
spangen:
mv.
spânge (L289p Weert)
|
andere? [N 93 (1983)] || dennenalden || dennennaald [SGV (1914)]
III-3-2, III-4-3
|
24566 |
dennentakje met een harsknopje |
wierookbolletje:
± WLD
wié‧roukbòlke (L289p Weert)
|
Een dennetakje met een bolvormig knopje terpentijn aan het einde (oliekop, olieknop, olielampje, luchtlampje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|