e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drijfwiel rad: rāt (Weert) Het grote ronddraaiende deel of wiel van het spinnewiel dat wordt aangedreven door middel van de trede en koppelstang en dat door middel van snaar en trendel zorgt voor het draaien van de vleugel en de klos. [N 34, B6] II-7
drijfzand drijfgrond: driefgrond (Weert), drijfzand: driefzand (Weert) drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
drijven afkloppen: āfklopǝ (Weert) Het verwijderen van bijen uit de woning door middel van kloppen, borstelen, stoten en afjagen op een korf met nest, met het doel honing te oogsten. [N 63, 98a; monogr.] II-6
drilklos klos: klǫs (Weert) Onderdeel van een boogdrilboor, bestaande uit een houten of ijzeren rol met aan de onderkant een puntboor en aan de bovenkant een spil. Zie ook afb. 125. [N 33, 128] II-11
drilkoord peestouw: pēstǫw (Weert) Het koord van de drilboog waarmee men een boogdrilboor heen en weer kan laten draaien. Het koord wordt daartoe om de drilklos heen geslagen. Zie ook afb. 127. [N 33, 129] II-11
dringen duwen: dowe (Weert) niet dringen ! [ZND 33 (1940)] III-1-2
drinkbak drinkbak: dri‧nkbak (Weert) Hoe heet verder in Uw dialect: de drinkbak? [N 93 (1983)] III-3-2
drinkbeker beker: beker (Weert), bierpot: beerpot (Weert) drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
drinken de dorst verdrijven: verdrieeve (Weert), de dorst verslaan: verslaon (Weert), drinken: drinke (Weert, ... ), Hae drînktj völ de leste tiêt Haaltj ¯s wat drînke in hoês, want ve kriêge vanaovuntj bezeuk  drînke (Weert), fepen: Gaoje d¯r mej eine feêpe beej d¯n Tup  feêpe (Weert), heffen: Vae gaon d¯r os ieërst eine höffe  höffe (Weert), knoppen: Dae hieët ¯r fleenk wat geknuptj: hij heeft er heel wat op  knuppe (Weert), lotsen: Mójje det wecht lekker zeen lótse: kijk dat kind eens lekker duimzuigen  lótse (Weert), pimpelen: Vae koste bi-j mam goot pîmpele; dao waasj dek haole klot  pîmpele (Weert), tutteren: Goot getuttertj hebbe: goed gedronken hebben  tuttere (Weert), wippen: ich wup t¯r mich nog eîne: ik drink er nog eentje  wuppe (Weert) bier drinken || drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)] || glaasje bier drinken || zuigen, drinken III-2-3
drinken bij de zeug zuigen: zø̜i̯gǝ (Weert) Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a] I-12