e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gedrukt gedrukt: gǝdrøktj (Weert) Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b] I-9
geduld geduld: gedäöltj (Weert), höbtj noe toch gedöldj jong! (Weert) geduld || Hoe zegt men: Heb nou toch geduld, jongen! [N I (1964)] III-1-4
gedupeerd gekloot: gekloeetj (Weert), geleverd: geleverdj (Weert) veel nadeel of hinder van een of andere daad of woorden ondervindend [gezien, geleverd, gepluimd] [N 85 (1981)] III-1-4
gedurige aanbidding altijddurende aanbidding: altieeddoorendje aanbidding (Weert) Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)] III-3-3
gedwee gedwee: gedwiĕ (Weert), gedwie‧j (Weert), gemakkelijk: gemacheluk (Weert) blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)] || gedwee [SGV (1914)] III-1-4
geelgors geelgierst: géélgĭĕrst (Weert), geelververtje: gelvervelke (Weert), gele schrijver: gaeleschriêver (Weert), gééle schrīēver (Weert), gele schrijverd: gaele schrievert (Weert) geelgors [Roukens 03 (1937)] || geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
geelzucht geel verf: gael verref (Weert), geelzucht: gêlzucht (Weert) geelzucht [SGV (1914)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)] III-1-2
geen ... waard geen cent waard: geine cent wèrd (Weert), geen oortje waard: gen urtje werd (Weert) Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)] III-3-1
geen rust hebben geen rust hebben: gein rōst hebbe (Weert), ps. laatste woord is erg onleesbaar!  gein rōst hume ? (Weert), geen rust vinden: gein rōst vinge (Weert), op netelen zitten: op netele zitte (Weert) geen rust hebben [N 85 (1981)] III-1-4
geer geer: gir (Weert), gēr (Weert) Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7