23380 |
glas-in-loodraam |
glas-in-loodraam:
glaas in loeedraam (L289p Weert, ...
L289p Weert),
glas-in-loodvenster:
glaas in loeedvinster (L289p Weert)
|
Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19399 |
glasgordijn |
glasgordijn:
glaasgerdien (L289p Weert),
glās˃gərdīn (L289p Weert)
|
Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)] || vitrage, glasgordijn
III-2-1
|
19386 |
glazenkast |
hoge kast:
hoeege kast (L289p Weert),
staande kast:
stoandje kast (L289p Weert)
|
Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20556 |
glazig |
glazen:
glaeze aerpel (L289p Weert),
glazig:
gláázig (L289p Weert)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
glazuur:
glezuur (L289p Weert)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
ē̜rdǝwęrk (L289p Weert),
ē̜rdǝwęrǝk (L289p Weert)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
22376 |
glijbaan |
roetsjbaan:
roetsjbaan (L289p Weert, ...
L289p Weert),
/
roetsjbaan (L289p Weert)
|
glijbaan [SND (2006)] || Glijbaan. || Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
roetsjen:
roetse (L289p Weert),
rutschen (du.):
roetse (L289p Weert),
schuiven:
schuuve (L289p Weert, ...
L289p Weert),
sleuren:
sleure (L289p Weert),
sluure (L289p Weert)
|
glijden [SGV (1914)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2, III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
monkelen:
monkele (L289p Weert)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
glimwormpje:
glimwörmke (L289p Weert),
gloeikevertje:
WLD
glöjkeverke (L289p Weert),
gloeiwormpje:
WLD
glöjwörremke (L289p Weert),
lichtworm:
leechtworm (L289p Weert),
lichtwormpje:
leechtwurmke (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)]
III-4-2
|