19456 |
gloed |
hitst:
hitst (L289p Weert),
warmte:
wermdje (L289p Weert)
|
Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19891 |
gloeien |
gloeien:
gløi̯ə (L289p Weert)
|
gloeien
III-2-1
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18957 |
gluiperd |
gluiper:
gluper (L289p Weert),
stiekemerd:
stiekemerd (L289p Weert)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || gluiper [SGV (1914)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
gluiperig:
glûûperig (L289p Weert),
stiekem:
stiekem (L289p Weert)
|
gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23922 |
god de vader |
god de vader:
god de vader (L289p Weert)
|
God de Vader. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23890 |
godsdienstonderricht op zondag |
lering:
liering (L289p Weert)
|
Het godsdienstonderricht dat vroeger op zondagmiddag vóór het lof (d.w.z. van 14.30 tot 15.00 uur) werd gegeven aan jongeren die van school af waren). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
godslamp (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17786 |
goed luisteren |
goed luisteren:
good loestere (L289p Weert)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
19237 |
goed opschieten met zijn werk |
vooruitgaan:
vuuroet goan (L289p Weert),
vooruitkomen:
vuuroet koame (L289p Weert)
|
goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|