32478 |
grauwe wis |
grijze wis:
grīs wes (L289p Weert),
wissenhout:
wesǝhǫwt (L289p Weert)
|
Gedroogde wis die men ongeschild verwerkt. [N 40, 13; monogr.]
II-12
|
17886 |
graven |
graven:
graave (L289p Weert),
grave (L289p Weert),
spaden:
spaaje (L289p Weert)
|
graven [ZND 25 (1937)] || Graven: met een spade of ander gereedschap in de grond delven (graven, spitten, spaden, paleien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23480 |
graven (mv.) |
graven:
grave (L289p Weert, ...
L289p Weert),
graver (L289p Weert)
|
De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34210 |
grazen |
lopen:
lǫu̯pǝ (L289p Weert)
|
Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.]
I-11
|
23578 |
gregoriaanse misgezangen |
gregoriaanse gezangen:
gregoriaanse gezange (L289p Weert)
|
Gregoriaans, gregoriaanse gezangen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
26506 |
greinstok |
keurstek:
kȳrstɛk (L289p Weert),
keurstok:
kø̄rstǫk (L289p Weert)
|
Stok met groeven, aan het schoen bevestigd om dat te kunnen verstellen en zo de graantoevoer te kunnen regelen. [N O, 19m; Vds 151; Jan 158; Coe 139; Grof 160; N O, 14n]
II-3
|
33462 |
grendel |
knip:
knep (L289p Weert),
schoude:
sxǫi̯ (L289p Weert),
sxǭi̯ (L289p Weert),
schuif:
sxȳf (L289p Weert)
|
Opgenomen zijn de benamingen voor een schuifgrendel in het algemeen. Het materiaal liet niet toe na te gaan of er mogelijk verschil in benamingen is tussen een ronde of een platte grendel. In P 211 is een grendel rond en een schaaf plat, in Q 196 is een schoude plat. Voor andere plaatsen is een dergelijk onderscheid niet onwaarschijnlijk. Onder het woordtype schoude zijn enkele op -x-auslautende vormen geplaatst die wellicht ook verband houden met onder schaaf geplaatste vormen. Niet met zekerheid kon worden nagegaan of er sprake was van een wisseling f - g (schaaf) of van j - g (schoude). Onder vregel moet wel een draaibare grendel worden verstaan; onder sloop een grote, zware grendel en onder veter een hangslot. [N 7, 47; L 6, 50; L 35, 86; div.; monogr.]
I-6
|
33657 |
grenssteen, grenspaal |
paal:
(mv)
pø̜̄l (L289p Weert)
|
De steen of paal die de grens tussen akkers aangeeft. Langs de grenzen van landerijen worden meest op de hoeken, maar ook op verschillende plaatsen elders dergelijke dikke stenen of palen geplaatst als grensmerkteken. [N 11, 9; JG 1b, 1c, 2c; L 35, 87; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
24979 |
grenzen |
aanpalen:
aanpoale (L289p Weert)
|
tegen elkaar liggen, gezegd van stukken land of staten [grenzen, renen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21495 |
griffel |
griffel:
griffel (L289p Weert)
|
een stift van leisteen om daarmee op een lei te schrijven [griffel, griffie, grift, touche, cijferpen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|