23259 |
angelusklok |
angelus:
d’n angelus loedj (L289p Weert),
angelusklokje:
aŋəløskløͅkskə (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] || De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23449 |
angelustorentje |
angelustorentje:
angelustuuerke (L289p Weert),
torentje:
tuurke (L289p Weert)
|
Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19312 |
angst |
angst:
angst (L289p Weert),
schrik:
schrik (L289p Weert)
|
angst [SGV (1914)] || het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20854 |
anijs |
anijs:
Anijs wordt in de jacht gebruikt, vermengd met het voer, om fazanten te lokken
anniês (L289p Weert)
|
anijs
III-2-3
|
33621 |
anjelier |
anjelier:
anjeleer (L289p Weert),
genoffel:
snoffel (L289p Weert)
|
[DC 17 (1949)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
anjelier:
-
angeleer (L289p Weert),
genoffel:
-
snôffele (L289p Weert, ...
L289p Weert),
Anjers
snóffele (L289p Weert),
Gemaakt van snuffelen, omdat de bloem zo heerlijk geurt.
snôffel (L289p Weert),
genoffeltje:
-
kernielkes (L289p Weert)
|
tuinanjer [DC 17 (1949)], [SGV (1914)]
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
anker (L289p Weert),
aŋkǝr (L289p Weert),
muuranker:
m ̇ōraŋkǝr (L289p Weert),
staafje:
stē̜fkǝ (L289p Weert)
|
anker [SGV (1914)] || Een op een bepaalde manier verwerkte wis waarmee men een nieuwe bodem aan de zijkant van een oude mand vast zet. Zie ook afb. 280. [N 40, 70] || Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-12, II-9, III-3-1
|
21829 |
antwoorden |
antwoorden:
àntwoeerde (L289p Weert),
terugzeggen:
trókzehhe (L289p Weert)
|
ten antwoord geven [antwoorden, anderen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22111 |
apart lossen |
apart lossen:
epaart losse (L289p Weert)
|
het apart lossen van jonge en oude duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appele (pl) (L289p Weert),
appəl (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|