34438 |
herdersschopje |
schepersschup:
sxīpǝrsxø̜p (L289p Weert),
vork:
vrāk (L289p Weert)
|
Schop, stok of staf waarmee de herder zand of steentjes naar de schapen werpt om ze in het gelid te houden. [N 18, 11; N 78, 10a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
24675 |
herderstasje |
mager mannetje:
maagermen’kes (L289p Weert),
-
magermenke (L289p Weert)
|
gewoon herderstasje || herderstasje
III-4-3
|
21129 |
herenfiets |
herenfiets:
hieerefiets (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar mannen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
24894 |
herfst, najaar |
herfst:
herrest (L289p Weert),
najaar:
noajoar (L289p Weert)
|
het derde van de vier jaargetijden, de tijd tussen zomer en winter [bamis, bamistijd, natijd, uitgang] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25151 |
herfstdraden |
herfstdraden:
herfstdrui’j (L289p Weert),
(eu van fr. fleur).
herfstdreuj (L289p Weert)
|
herfstdraden [zomervamen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19907 |
herfstsering |
floks:
± Veldeke
floks (L289p Weert),
kermisbloem:
kêrmesbloom (L289p Weert)
|
floks || Herfstsering (Phlox paniculata L.). De bladeren zijn alle breed, meestal 2 cm of meer. De stengel is hoog, veelal 1 m of meer, tevens gevlekt, met talrijke, tot een dikke tros verenigde, bloemen. de kelkslippen zijn spits. De kroon heeft een lange buis en [N 92 (1982)]
III-2-1
|
24877 |
herik |
herik:
haerik (L289p Weert),
hɛrek (L289p Weert),
-
hèrik (L289p Weert),
gele bloempjes
haerik (L289p Weert),
rattenstaart:
-
rattestert (L289p Weert),
rattestaart:
ratǝstɛrt (L289p Weert),
reugel:
blauwe bloempjes
reugel (L289p Weert)
|
herik || herik (Sinapis arvensis) [DC 17 (1949)] || Sinapis arvensis L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en in open bermen met goudgele bijeenstaande bloempjes en zaden in de vorm van zeer dunne opstaande boontjes. Het bloeit van mei tot september. De lengte varieert van 30 tot 80 cm. Het is ook bekend onder de oude naam krodde of wilde mosterd. Dit onkruid wordt vaak verward met knopherik (Raphanus raphanistrum L.), waar het sterk op lijkt. Knopherik komt meer voor op zandige akkers en bermen, terwijl de zaden groter zijn evenals de bloempjes, waarvan de kleur kan variëren van wit tot donkergeel en paars. Het bloeit van juli tot augustus en wordt 20 tot 60 cm hoog. Bij de opgaven wordt door een aantal informanten op dit verschil gewezen. Melm is droge akkergrond. Zie Goossens 1964; 1970 en 1988, 95-108. [N C, 2; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 17, 12; A 43, 12; monogr.]
I-5, III-4-3
|
34145 |
herkauwen |
neringen:
nēreŋǝ (L289p Weert),
nēreŋǝn (L289p Weert)
|
Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.]
I-11
|
24458 |
hermelijn |
fluwijn:
flewien (L289p Weert),
flewiên (L289p Weert),
wezeltje:
wezelke (L289p Weert)
|
hermelijn [DC 07 (1939)] || hermelijn, wezel
III-4-2
|
17779 |
hersenen |
hersens:
herses (L289p Weert),
hersĕs (L289p Weert)
|
de hersenen (in het hoofd) [ZND 26 (1937)] || hersenen [SGV (1914)]
III-1-1
|