34005 |
het paard leiden |
leiden:
lęi̯ǝ (L289p Weert)
|
Het paard leiden of mennen door het met de teugels te sturen. Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [N 8, 100 en 101b; Wi 25; monogr.]
I-10
|
34007 |
het paard met een dubbele lijn leiden |
dobbele lijn:
dǫbǝl lin (L289p Weert)
|
Het paard besturen met een lange teugel uit één stuk, die aan de ene kant van het gebit vertrekt, langs de hand van de voerman gaat en langs de andere kant weer aan het gebit bevestigd is (cf. lemma Dubbele Lijn). Bij deze dubbele lijn, die links én rechts naar de hand van de voerder komt, trekt men aan de kant van de richting die het paard moet inslaan. Werkwoorden zoals varen, leiden werden niet altijd opgegeven. [JG 1b; N 8, 101b-c; N 13, 30 en 35]
I-10
|
34006 |
het paard met een enkele lijn leiden |
enkel zeeltje:
eŋkǝl zęi̯lkǝ (L289p Weert)
|
Het paard mennen met een lijn die uit twee delen bestaat, één dat via de rug van het paard de twee uiteinden van het gebit verbindt (cf. lemma Loenje), en een enkele lijn die aan het achterste einde van de eerste bevestigd is (cf. lemma Kordeel, Hotlijn). Die enkele lijn, het kordeel, houdt de voerman in de hand. Om het paard links te doen afslaan, houdt hij die strak gespannen; om het rechts te doen afzwenken, trekt hij met kleine schokjes (stuiklijn). Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [JG 1b; N 8, 101a; N 13, 29; monogr.]
I-10
|
33921 |
het paard wennen aan tuig en arbeid |
leren:
līǝrǝ (L289p Weert),
tuigen:
tȳgǝ (L289p Weert)
|
[N 8, 99]
I-9
|
25378 |
het ruggemerg doorsnijden of -steken |
knikken:
knekǝ (L289p Weert)
|
Het ruggemerg doorsnijden of -steken, opdat het dier sneller doodgaat. [N 29, 38; N 28, 6; monogr.]
II-1
|
23983 |
het schuifje krijgen |
het schuifje krijgen:
t schuufke kriege (L289p Weert)
|
Het gebruik om het schuifblad in de biechtstoel te sluiten wanneer de biecht wordt uitgesteld en de biechteling niet geholpen kan worden omdat er redenen zijn om aan het berouw of aan het vervullen van de voldoening te twijfelen [het deurken/vensterken kr [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25443 |
het vlees in stukken snijden |
stukken:
stø̜kǝ (L289p Weert),
uitereendoen:
utrēn dōn (L289p Weert)
|
Als één der helften van het gekloofde dier verwerkt wordt, snijdt men deze eerst in enkele grote, wat handzamer stukken. [N 28, 98; monogr.]
II-1
|
25441 |
het vlees laten besterven |
koud worden:
kǭt wē̜rǝ (L289p Weert),
uitsterven laten:
ūtstɛrǝvǝ lǭtǝ (L289p Weert),
versterven laten:
vǝrstɛrǝvǝ lǭtǝ (L289p Weert)
|
Na het verwijderen der ingewanden e.d. en het schoonmaken laat men het vlees hangen om het te laten afkoelen en opstijven. De volgende dat wordt het verder verwerkt. Enerzijds is dit een eis van de keuringsdienst (eventuele ziektes e.d. zijn dan makkelijker te constateren), anderzijds komt dit besterven volgens velen de smaak van het vlees ten goede. [N 28, 95; monogr.]
II-1
|
28632 |
het vlieggat dichtstoppen |
toestoppen:
tǫwstopǝ (L289p Weert)
|
Wanneer men met de kasten of korven reist, stopt men het vlieggat dicht. Bij een kast gebeurt dit afsluiten met een schuif, bij een korf met hooi, gras of gaas. Korven en kasten worden met de onderkant boven en de raten in het verlengde van de as richting voertuig geplaatst (L 265, 289 en 333) en stevig met elkaar verbonden. [N 63, 104d; N 63, 105; monogr.]
II-6
|
21436 |
het volle bedrag |
de ganse kluit:
de gansche kluit (L289p Weert),
de hele klommel:
vgl. Weertlands Wb.2 (pag. 180): klómmele, prutsen, wat aanrommelen. ne klómmel, niet deugdelijk voorwerp.
d⁄n hieèle klommel (L289p Weert),
de hele zwik:
de hieel zwik (L289p Weert),
de volle mep:
de volle mep (L289p Weert)
|
volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|