22777 |
hinkelblokje |
hinksteen:
Ook een schoensmeerdoosje kan er voor gebruikt worden.
hînksteîn (L289p Weert),
platte steen
h}inkstein (L289p Weert),
platte steen of porceleinen scherf
hinksteen (L289p Weert),
hinksteentje:
hinksteinke (L289p Weert)
|
hinkelblokje [VC 10] || Hinkelsteen, een platte steen die goed schuift en gebruikt wordt bij het hinkelen. || Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinken:
hinke (L289p Weert, ...
L289p Weert),
/
heenke (L289p Weert),
Men gebruikt verschillende hinkelbanen, die met krijt of een potscherf op het trottoir of met een stokje in het zand worden getekend. Door een aftelrijmpje wordt bepaald wie er mag beginnen.
hînke (L289p Weert),
Sub bótsesprink doôn. Hinkspel met steen, die door hem met de voet weg te hinken in een ander vak terecht moet komen.
hînke (L289p Weert)
|
hinkelen [SND (2006)] || Hinkelen (meisjesspel). || Hinkelen, kinderspel voor meisjes. || hinkelspel [VC 10] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22775 |
hinkelen: hinkelspel |
hinkspel:
hinkspel (L289p Weert)
|
hinkelspel [VC 10]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinkelen:
hinkele (L289p Weert),
hinken:
hinke (L289p Weert, ...
L289p Weert),
honkelen:
honkele (L289p Weert)
|
hinken, op een been springen [SGV (1914)] || Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)] || Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
hummeren:
hømǝrǝ (L289p Weert)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
22838 |
hobbelpaard |
hobbelpaard:
/
hobbelpaerd (L289p Weert)
|
hobbelpaard [SND (2006)]
III-3-2
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hoed (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
hoôt (L289p Weert),
əut (L289p Weert)
|
hoed [RND] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18399 |
hoed: spotnamen |
caisse d`pargne (fr.):
informant: tegen stijve hoed
ketspeng (L289p Weert),
dop:
WNT: dop (I), Mnl. dop, doppe, dup; 11) Hoed van halfronden vorm, en vervolgens ook wel heerenhoed in het algemeen.
dop (L289p Weert),
hondskooi:
hongskoej (L289p Weert),
kachelpijp:
kachelpiep (L289p Weert),
kachelpiêp (L289p Weert),
stoofpijp:
stoofpiep (L289p Weert),
stōōfpiep (L289p Weert)
|
hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)] || spotnaam voor hoge hoed
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
højǝ (L289p Weert),
hø̄jǝ (L289p Weert),
leiden:
lęi̯jǝ (L289p Weert)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
18624 |
hoedenspeld |
hoedenspeld:
hoedespel (L289p Weert, ...
L289p Weert),
spang:
spang (L289p Weert),
speld:
spel (L289p Weert)
|
speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)]
III-1-3
|