e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hinkelblokje hinksteen: Ook een schoensmeerdoosje kan er voor gebruikt worden.  hînksteîn (Weert), platte steen  h}inkstein (Weert), platte steen of porceleinen scherf  hinksteen (Weert), hinksteentje: hinksteinke (Weert) hinkelblokje [VC 10] || Hinkelsteen, een platte steen die goed schuift en gebruikt wordt bij het hinkelen. || Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelen hinken: hinke (Weert, ... ), /  heenke (Weert), Men gebruikt verschillende hinkelbanen, die met krijt of een potscherf op het trottoir of met een stokje in het zand worden getekend. Door een aftelrijmpje wordt bepaald wie er mag beginnen.  hînke (Weert), Sub bótsesprink doôn. Hinkspel met steen, die door hem met de voet weg te hinken in een ander vak terecht moet komen.  hînke (Weert) hinkelen [SND (2006)] || Hinkelen (meisjesspel). || Hinkelen, kinderspel voor meisjes. || hinkelspel [VC 10] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelen: hinkelspel hinkspel: hinkspel (Weert) hinkelspel [VC 10] III-3-2
hinken hinkelen: hinkele (Weert), hinken: hinke (Weert, ... ), honkelen: honkele (Weert) hinken, op een been springen [SGV (1914)] || Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)] || Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] III-1-2
hinniken hummeren: hømǝrǝ (Weert) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard hobbelpaard: /  hobbelpaerd (Weert) hobbelpaard [SND (2006)] III-3-2
hoed (alg.) hoed: hoed (Weert, ... ), hoôt (Weert), əut (Weert) hoed [RND] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3
hoed: spotnamen caisse d`pargne (fr.): informant: tegen stijve hoed  ketspeng (Weert), dop: WNT: dop (I), Mnl. dop, doppe, dup; 11) Hoed van halfronden vorm, en vervolgens ook wel heerenhoed in het algemeen.  dop (Weert), hondskooi: hongskoej (Weert), kachelpijp: kachelpiep (Weert), kachelpiêp (Weert), stoofpijp: stoofpiep (Weert), stōōfpiep (Weert) hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)] || spotnaam voor hoge hoed III-1-3
hoeden van koeien hoeden: højǝ (Weert), hø̄jǝ (Weert), leiden: lęi̯jǝ (Weert) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoedenspeld hoedenspeld: hoedespel (Weert, ... ), spang: spang (Weert), speld: spel (Weert) speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)] III-1-3