25081 |
iets onbelangrijks, nietigheid |
ding:
dingk (L289p Weert),
onnozel ding:
onnuuzel dingk (L289p Weert),
pongel:
pongel (L289p Weert)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18862 |
iets opkroppen |
opkroppen:
opkroppe (L289p Weert)
|
zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21563 |
ijken |
ijken:
ijke (L289p Weert)
|
gewicht nakijken om vast te stellen of ze het juiste gewicht hebben en, indien nodig, ze het juiste gewicht geven [ijken, ijkenen, pegelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17995 |
ijlen |
bazelen:
bazele (L289p Weert),
erneven kallen:
d`r naeve kalle (L289p Weert),
ijlen:
ie.le (L289p Weert),
wazelen:
wazele (L289p Weert)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ie-es (L289p Weert),
ies (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
(verkleinwoord: iêske).
ī.s (L289p Weert)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
17942 |
ijsberen |
drentelen:
drentele (L289p Weert, ...
L289p Weert),
ijsberen:
iesbéére (L289p Weert)
|
lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
23827 |
ijsheiligen |
ijsheiligen:
ieesheilige (L289p Weert),
iesheilige (L289p Weert)
|
12-14 mei, de ijsheiligen [ieshillieje]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20771 |
ijsje |
ijskoud, een -:
Verklw. eiskoutje De meister traktieërdje de hieël klas op ¯n eiskoutje
eiskout (L289p Weert)
|
ijs
III-2-3
|
18639 |
ijsmuts |
ijsmuts:
iesmöts (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert,
L289p Weert)
|
ijsmuts [N 25 (1964)] || muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] || muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31623 |
ijsnagels |
ijsnagelen:
ī.snīǝgǝl (L289p Weert)
|
Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.]
II-11
|