e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jasschort jasscholk: jasschulluk (Weert), jasschölk (Weert) schort die aan de voorkant als een jas wordt dichtgeknopt [N 24 (1964)] III-1-3
jassen (kaartspel) jassen: Vgl. Van Dale: I. jassen, naam van een kaartspel, ook smousjassen genoemd.  jasse (Weert) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
jenever foezel: foezel (Weert), jenever: sjenaever (Weert, ... ), sjenéével (Weert), sjenééver (Weert), Verklw. sjnaeverke  sjenaever (Weert), klare: klaore (Weert), kloare (Weert) jenever || jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)] || slechte jenever III-2-3
jeneverbes wachel: mv. juniperus communis  wachele (Weert), zwarte beer: zwerte bere (Weert) jeneverbes (Juiniperus communis L.) [Roukens 03 (1937)] || jeneverbessen III-4-3
jeugd, jongelieden jonge jongens: jóng jônges (Weert) jongelui III-2-2
jeuk jeuk: jeuek (Weert), juu.k (Weert), juu:k (Weert, ... ), juuek (Weert), juuëk (Weert), jūūk (Weert, ... ) jeuk [N 07 (1961)], [N 10a (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)] III-1-2
jeuken jeuken: jeuuktj (Weert), juu:ke (Weert), juuke (Weert), t begintj te juuke (Weert) jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)] III-1-2
jezuïet jezuet: jezuiet (Weert) Een Jezuiet [Jozefiet, Zjezwiet]. [N 96D (1989)] III-3-3
jicht jicht: jicht (Weert), reumatiek: rummetiek (Weert) jicht [SGV (1914)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)] III-1-2
joelen leven maken: vôl laeve make (Weert) zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)] III-3-1