22386 |
kaarten voor geld |
kaarten:
kaarte (L289p Weert)
|
Kaartspelen voor geld [tuisen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22628 |
kaarten, een spelletje kaarten |
boom:
boûm (L289p Weert)
|
Uitdrukking bij kaartspel waarbij geschreven wordt, een aantal spellen tot n bepaald aantal punten.
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kiĕs (L289p Weert),
kîês (L289p Weert)
|
kaas [RND], [SGV (1914)]
III-2-3
|
24833 |
kaasjeskruid |
kattekaas:
katǝkiǝs (L289p Weert),
kattekaasje:
katekiǝskǝ (L289p Weert),
kattenkaas:
geneeskrachtig
kaatekieës (L289p Weert),
kattenkaasje:
algemeen
kattekieëske (L289p Weert),
patersbroodjes:
pātǝrsbrȳǝtjǝs (L289p Weert),
mv. malva neglecta
paatersbruuëtjes (L289p Weert)
|
kaasjeskruid || klein kaasjeskruid || Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.]
I-5, III-4-3
|
24442 |
kaasmijt |
mijt:
mieēt (L289p Weert),
WLD
míe‧t (L289p Weert)
|
mijt die leeft van (oude) kaas [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22610 |
kaatsbal |
kaatsebal:
Sub bâl.
kaatsebâl (L289p Weert)
|
Bal, speelbal.
III-3-2
|
22622 |
kaatsen |
kaatseballen:
Ook: kaatse. De meisjes spelen dit spel met één of meerdere kaatseballen. De bal(len) worden onder het zingen van een liedje tegen de muur of in de lucht geworpen en weer opgevangen of ook wel naar elkaar toe gegooid. Vaak ook gespeeld als wedstrijdspel, wie t langst volhoudt, is winnaar. Het missen van een bal betekent beurtverlies.
kaatseballe (L289p Weert),
kaatsen:
ka.tsə (L289p Weert),
Keutsen, keutste, heb gekeutst. Kaatsen. Z. dit w. Geh. Weert. (t Daghet in den Oosten VII, 67)
keutsen (L289p Weert),
prikken:
De bâl prikke.
prikke (L289p Weert)
|
kaatsen [RND] || Kaatsen. || Met de kaatsbal spelen. || Vangen.
III-3-2
|
22369 |
kaatsen (ballen) |
ballen:
balle (L289p Weert)
|
Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23212 |
kabouter |
aardmannetje:
oud
èrdmenneke (L289p Weert),
kaboutermannetje:
kaboutermenneke (L289p Weert)
|
Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
kachel:
kaxəl (L289p Weert),
stoof:
stōͅf (L289p Weert),
stuəf (L289p Weert),
stūəf (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
vuur:
vø̄.r (L289p Weert)
|
kachel [SGV (1914)] || kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|