e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kinderschort met mouwen mouwenscholkje: mouweschölkske (Weert) kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)] III-1-3
kinderstoel kakstoel: kakstool (Weert), kakstōl (Weert) hoog kinderstoeltje met pot || Stoel voor kleine kinderen op hoge poten met een armleuning en een tafelblad ervoor, eventueel met een potje onder de zitting (kakstoel, krokstoel, kloef) [N 79 (1979)] III-2-1
kindje jezus kindje jezus: kindje jezus (Weert) Het Jezuskind, het kind(je) Jezus, Jezuke. [N 96D (1989)] III-3-3
kinds kinds: kins (Weert), simpel: seimpel (Weert), sumpel (Weert) door hoge ouderdom zwak van geest [suffig, kinds, simpel] [N 85 (1981)] || door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 86 (1981)] III-2-2
kinketting kiefketting: kēu̯kęteŋ (Weert), kinketting: kenkęteŋ (Weert) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kinkhoest kiekhoest: kiekhoost (Weert) kinkhoest [SGV (1914)] III-1-2
kinnebak kinnebakkes: kinnebakkes (Weert), kinnəbakkəs (Weert), kìnnebàkkus (Weert) kinnebak [DC 01 (1931)] III-1-1
kinriem kiefstuk: kēu̯stø̜k (Weert) Verlenging van de neusriem die onder de kin van het paard doorloopt. [N 13, 24] I-10
kippen hennen: henǝ (Weert), hoenders: hōndǝrs (Weert) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippen -kinderwoord tietjes: titjǝs (Weert) [N 19, 38; monogr.] I-12