20688 |
bal gehakt |
frikadel:
frikkedel (L289p Weert),
Syst. WBD
frikkadel (L289p Weert),
frikkedel (L289p Weert)
|
bal gehakt || Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26483 |
balanceerrijn |
engelse rijn:
eŋǝlsǝ ri.n (L289p Weert)
|
De balanceerrijn, meestal een rijn met twee takken, hangt in de windmolen in evenwicht op de top van de stilstaande spil. Bij de watermolen balanceert de rijn op de punt van het staakijzer. Zie ook afb. 79. De engelse (balanceer)rijn bestaat uit twee bolvormige rijnen die ineen passen. De kleine bol op het staakijzer of de kleine spil, de binnenrijn of kleine rijn, heeft twee takken waarop de grotere bol in de loper, de buitenrijn of grote rijn, balanceert. De loper kan op zijn beurt balanceren op de twee takken van de grote rijn (Vanderspickken, pag. 36). [N O, 15c; A 42A, 21; Coe 102]
II-3
|
26477 |
balanceerwerk |
engelwerk:
eŋǝlwęrǝk (L289p Weert),
pinnetjeswerk:
penǝkǝswęrǝk (L289p Weert)
|
Van balanceerwerk is sprake wanneer de loper balanceert op het boveneinde van de kleine spil (bij windmolens) of het staakijzer (bij watermolens). Bij een dergelijke constructie draait de kleine spil niet mee met de loper. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛvast werkɛ. Het uiteinde van het staakijzer in de watermolen is bij een balanceerwerk veelal bolvormig verbreed. In de bol bevindt zich een gleuf, waardoor de punt van het staakijzer steekt. Aan de onderzijde van de rijn, doorgaans een tweetakrijn, bevindt zich een uitholling waar de punt van het staakijzer invalt. Hierdoor ontstaat een balancerende ophanging van de loper. Het engels balanceerwerk bestaat uit twee bolvormige rijnen, de binnenrijn en de buitenrijn, die ineen passen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbalanceerrijnɛ.' [Vds 135; Jan 125; Jan 127; Coe 103; A 42A, 21; N O, 15c; N O, 16i add.]
II-3
|
21296 |
balans |
balans:
balans (L289p Weert),
dubbele schei:
dø̜bǝl sxęi̯ (L289p Weert)
|
balans [SGV (1914)] || Dwarshout, dat met een haak aan een wagen vastgemaakt wordt en waar de strengen van de - meestal twee of drie - paarden aan bevestigd worden. Dit dwarshout is dubbel zo breed als het gewone zwenghout (zie dat lemma). Het wordt alleen gebruikt in de streken met de zwaardere en meer vruchtbare grond: Haspengouw en het Maasland. Uit de rest van Limburg waren er hier en daar ook opgaven, maar aangezien deze steeds identiek waren met die voor het gewone zwenghout, kan men aannemen dat het om vergissingen gaat. Dit dubbele zwenghout komt ook voor bij de ploeg en de eg (zie het lemma evenaar, tweespanszwenghout in wld I.2). [N 17, 69b; N G, 65b; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 34, 11; monogr.]
I-13, III-3-1
|
18950 |
baldadig (persoon) |
gek:
gek (L289p Weert),
wild:
wildj (L289p Weert)
|
wild en uitgelaten [schavurig, baldadig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23866 |
baldakijn |
hemel:
hemel (L289p Weert),
hieemel (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
De rechthoekige troonhemel waaronder het H. Sacrament wordt rondgedragen in de processie [Hemel, balkon, draaghemel, himmel]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18605 |
balein |
balein:
belein (L289p Weert),
belien (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33427 |
balken van de zolder boven de dorsvloer |
schelf(t)houter:
sxɛlǝfthǫu̯tǝr (L289p Weert)
|
De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.]
I-6
|
20695 |
balkenbrij |
balkenbrij:
balkebree (L289p Weert, ...
L289p Weert),
balkebreej (L289p Weert),
Gaef mich smêrgus mer ¯n pan bâlkebreej, lekker. De naober krieëg altiêt ¯n teluur bâlkebreej, mer ouch pestoeër en ¯t huit vanne schoeël (zie ook:proof)
bâlkebreej (L289p Weert),
kruipuit:
kroeboet (L289p Weert),
Ze hebbe kerboët en woorst koôme bringe
kerboêt (L289p Weert),
panharst:
panās (L289p Weert),
tuut:
ty(3)̄t (L289p Weert)
|
balkebrij || balkenbrij [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || balkenbrij, bereid uit vlees van o.a. varkenskop, longen, lever en bloed, gekookt met boekweitmeel
III-2-3
|
26258 |
ballast |
ballast:
balast (L289p Weert),
vangvulling:
vaŋvø̜leŋ (L289p Weert)
|
Het extra gewicht dat aan het vrij hangende eind van de vangbalk wordt bevestigd om de trekkracht van de vang op te voeren. In l 289 kende men daarvoor een kist waarin men de ballast kon plaatsen. [N O, 12u]
II-3
|