26462 |
klisspaan |
breekijzer:
brę̄kīzdǝr (L289p Weert)
|
Een plat stuk ijzer in het kropgat van de bovenste molensteen om klissen stuk te slaan. [N O, 18f]
II-3
|
24536 |
klit |
klis:
klis (L289p Weert),
klit:
± Veldeke
klits (L289p Weert),
stekelvarkentje:
± Veldeke
stekelverkske (L289p Weert)
|
Klis (arctium tomentosum/xantimum atrumarium). De plant is 50 tot 130 cm groot. De bladeren zijn aan de onderkant viltig behaard; de bloemhoofdjes staan in schermvormige trossen, de omwindselblaadjes zijn wit spinnewebachtig behaard, vaak met een rode spi [N 92 (1982)] || klissekruid
III-4-3
|
20950 |
klokhuis |
keets:
kits (L289p Weert),
kits:
kits (L289p Weert)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)] || klokhuis
I-7, III-2-3
|
24651 |
klokje (alg.) |
klokje:
campanula
klökskes (L289p Weert),
campanula rotundiflora
klökskes (L289p Weert),
± Veldeke
klōkskes (L289p Weert)
|
grasklokje || klokje || Klokjesbloem (campanula 50 tot 100 cm groot. De plant is ruw behaard. De stengel heeft scherpe kanten; de onderste bladeren zijn hartvormig en langgesteeld, de bovenste zijn smal en kort of niet gesteeld, de bladrand is gezaagd. De bloemen staan in loss [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23299 |
klokje op het priesterkoor |
misklokje:
meͅskløͅkskə (L289p Weert)
|
Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23478 |
klokkenluider |
klokkenluider:
klokkelojers (L289p Weert),
klokkelower (L289p Weert)
|
De personen die tijdens de grote processie de klokken luiden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23450 |
klokkenstoel |
klokkenstoel:
klokkestool (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23463 |
klokkentouw |
klokkenzeel:
klokkezeil (L289p Weert),
klokkezieel (L289p Weert)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18385 |
klokrok |
klokrok:
klokrok (L289p Weert)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (L289p Weert),
klompe (L289p Weert),
klo‧mp (L289p Weert),
klómp (L289p Weert),
klōmp (L289p Weert),
unne klomp (L289p Weert),
BNO: klômp.
kloómp (L289p Weert)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|