33269 |
koolzaad |
sloorzaad:
slūǝrzǭt (L289p Weert)
|
Brassica napus L. subsp. oleifera. Naam voor het zaad en voor het hele gewas: een koolsoort die alleen om het oliehoudend zaad wordt geteeld. Het heeft felgele bloemen in de zomer. Vroeger werd het gemaaid en gedorst en werd het zaad geslagen om "smout" te verkrijgen. Vergelijk aflevering II.3, Molenaar, paragraaf Oliemolen, blz. 165-166. Vergelijk ook het lemma Koolraap: de soort gekweekt om de knol. Bij vliegop wordt opgegeven dat het een variëteit van koolzaad is; bij spoorzaad dat het als groenvoer wordt gebruikt. [JG 1a, 1b, 2b; monogr.]
I-5
|
28647 |
koolzaadhoning |
sloorzaadhoning:
slurzǭthu.neŋ (L289p Weert)
|
Honing afkomstig van koolzaadbloesem. De koolzaadhoning is lichtgeel en snel kristalliserend. [N 63, 112b; monogr.]
II-6
|
21898 |
kooplustig |
koopziek:
kou‧pzeek (L289p Weert)
|
graag kopend, kooplustig [greeg, koopachtig] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21899 |
kooplustige vrouw |
opmaakster:
opmaakster (L289p Weert)
|
een vrouw die niet zuinig is [maakop, konkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21499 |
kooppenning |
handgeld:
hàndgeldj (L289p Weert)
|
het geld dat de koper, of huurder contant ontvangt om de overeenkomst te bevestigen [huurpenning, godspenning, handpenning, worrel, weerder] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21400 |
koopwaar |
waar:
waar (L289p Weert)
|
die goederen die gekocht en verkocht kunnen worden [waar, koopwaar, spul, marchandise, kramerij, artikel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23216 |
koor |
koor:
’t kōēr (L289p Weert)
|
Het (of de?) koor van de kerk. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
23435 |
koorbank |
koorbank:
koeerbank (L289p Weert),
koerbank (L289p Weert)
|
Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
26187 |
koordje |
koordje:
kø̜rtjǝ (L289p Weert),
korte lijn:
kø̜rtǝ li.n (L289p Weert)
|
De kortste van de twee, drie of vier slaglijnen die aan de top van de wiek zit. [N O, 5g; A 42A, 71]
II-3
|
23434 |
koorgestoelte |
koorbanken:
koerbenk (L289p Weert)
|
Het koorgestoelte: het geheel van zitplaatsen op/in het koor, meestal bestaande uit oplopende banken, bestemd voor monniken of kanunniken. [N 96A (1989)]
III-3-3
|