29119 |
koppelstang |
stek:
stɛk (L289p Weert)
|
De lat met aan de wielzijde een gebogen gedeelte, waarmee de trapbeweging door middel van de trede op het drijfwiel wordt overgebracht. [N 34, B4]
II-7
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
koppelstang:
kǫpǝlstaŋ (L289p Weert)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|
30142 |
koppenlaag |
koplaag:
kǫplǭx (L289p Weert)
|
Laag in hun breedterichting liggende bakstenen. Zie ook afb. 38 en 41. [N 31, 23b; monogr.]
II-9
|
30069 |
koppenmaat |
koppenmaat:
kǫpǝmǭt (L289p Weert)
|
De breedte van één steenkop plus één stootvoeg. In Q 97 bedroeg deze eenheid ¬± 11,5 cm. Zie ook het lemma 'Kop' in wld ii.8, pag. 76 en afb. 28 en 41. [N 31, 8b]
II-9
|
30133 |
koppenverband |
koppenverband:
kǫpǝvǝrbant (L289p Weert),
kopsverband:
kǫps˲vǝrbant (L289p Weert)
|
Metselverband waarbij alle stenen in een laag met de kop in zicht komen. De steen ligt daarbij op zijn platte kant. Zie ook afb. 38. [N 31, 24b]
II-9
|
30070 |
koppenverdeellat |
koppenlat:
kǫpǝlat (L289p Weert),
verdeellat:
vǝrdęjllat (L289p Weert)
|
Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder één steenkop plus één stootvoeg lang zijn. Zie ook afb. 28. [N 31, 8b; monogr.; div.]
II-9
|
19325 |
koppig |
dwars:
dwers (L289p Weert),
eigenwijs:
eigewiees (L289p Weert),
koppig:
köppig (L289p Weert),
ook materiaal znd 28, 31
kùppig (L289p Weert),
raaskoppig:
raosköppig (L289p Weert),
stijfkop:
stīfkǫp (L289p Weert)
|
[JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]koppig [ZND 01 (1922)] || koppig, dwars || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
I-9, III-1-4
|
19326 |
koppig zijn |
bokken:
bokke (L289p Weert),
bókke (L289p Weert)
|
koppig zijn || koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33929 |
kopriem |
frontal:
frǫntēǝl (L289p Weert)
|
Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25]
I-10
|
26164 |
kopspie |
spieën/spijen:
spe.jǝ (L289p Weert),
spęjǝ (L289p Weert)
|
De wiggen waarmee de roeden aan de voorzijde in de askop worden vastgezet. [N O, 3c; A 42A, 77]
II-3
|