e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koude mist koude mot: koaje moéd (Weert), naatte moéd (Weert), zuur weer: zoōr wair (Weert) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs hoge wind: hoge windj (Weert), koude wind: eine koaje windj (Weert), noordenwind: noerdewindj (Weert) koude [een ~ wind] [SGV (1914)] || koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
koudsmid koudsmid: kǭtsmiǝt (Weert) Smid of werkman in smederijen die metaal in koude toestand met vijl, beitel, hamer, boor, schraper, draadsnijwerktuigen, draaibank, etc., bewerkt. Zie ook het lemma "bankwerker" in WLD II. 5, pag. 46 en de toelichtingen bij de lemmata "koperslager" en "blikslager". [monogr.] II-11
koudvuur koudvuur: kôôd veur (Weert) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)] III-1-2
kous met knoopjes slobkous: slobkouse (Weert), slopkouse (Weert) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen hoos: Di-j hoos es hie-elemoal recht, doa zitte gein minderinge in ’t bein (Weert), haos (Weert), hoos (Weert, ... ), hōs (Weert), ’t bein van di-j hoos es tekort (Weert), hoosje: Uitsl. verkl.; vero.  heuske (Weert), kous: kous (Weert, ... ), n kousen]: hoas (Weert), kous (Weert), #NAME?  hoos (Weert), strump: Vgl. Du. Strumpf.  strûmp (Weert) Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || halflange kousen || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] || kousje III-1-3
kousenband bindel: bingel (Weert, ... ), binjel (Weert), hoosbindel: BNO: hoosbingel.  (hoeës)bîngel (Weert), BNO: hoôzebîngel.  hoeësbîngel (Weert), kousenbindel: kausebingel (Weert), kousebingel (Weert, ... ) kousenband [N 07 (1961)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kousenwol sajet: sejet (Weert), wol: wol (Weert) Wollen garen voor het breien van kousen (saai, sajet) [N 79 (1979)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯tǝr (Weert) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kouwe drukte ambras: âmbras (Weert), bezwei: bezwêj (Weert), bohei (rh.): behei-j (Weert), kaskenades: alleen in mv.  kiskenaatjes (Weert), poeha: poeha (Weert) bezwaarlijke drukte, overbodige drukte || drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)] || koude drukte, smoesjes || overdreven drukte III-1-4