e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kringetjes maken rond de duivin (baltsverschijnsel) drijven: drieeve (Weert) Hoe benoemt men de volgende baltsverschijnselen van duiven: rond de duivin kringetjes maken? [N 93 (1983)] III-3-2
krioelen wemelen: wemele (Weert), wriemelen: freemel (Weert) Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (event. met veel lawaai) (krioelen, broeliën, krielen, kriewelen, kriemelen, wriemelen, wriemelen, grimmelen, wemelen). [N 84 (1981)] III-1-2
kroep kroep: krop (Weert) Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 84 (1981)] III-1-2
kroeshaar kroes: kroes (Weert), kroeshaar: kroeshaor (Weert), kroeshoar (Weert), krulletjes: krölkes (Weert) kroeshaar [N 10 (1961)] III-1-1
krokken knikken: knekǝ (Weert), krokken: krø̜kǝ (Weert) Het ombuigen van de in de bodem gestoken wissen, zodat ze rechtop gaan staan. Voor men de wissen rechtop kan zetten, moeten deze eerst met een krokmes aangeprikt worden. Zie ook het volgende lemma. [N 40, 51] II-12
krokmes kniep: knīǝp (Weert), korfmes: kø̜rǝfmęs (Weert) Mes voor het aanprikken van opstaande wissen, zodat deze zonder te breken omgebogen kunnen worden. Zie ook afb. 274. [N 40, 52] II-12
krols krols: krols (Weert), lopetig: luîpetig (Weert), rits: rits (Weert), trillig: trillig (Weert) loops || loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)], [N C (1962)] III-2-1
krom, met bochten krom: kromp (Weert, ... ), Opm. v.d. invuller: ligt tussen o en oe in.  kromp (Weert) afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)] || krom [SGV (1914)] || krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)] III-4-4
krommen krommen: krumme (Weert) krommen [SGV (1914)] III-4-4
krommen, ombuigen buigen: buïge (Weert), draaien: draeje (Weert), krommen: krumme (Weert), ombuigen: umbuige (Weert) krommen [SGV (1914)] || Krommen: een kromme, gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien). [N 84 (1981)] || ombuigen [SGV (1914)] III-1-2