e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kroon van een vrucht kroontje: kruuënke (Weert) kroon ve vrucht I-7
kroonlijst lijst: līst (Weert), sierlaag: sērlǭx (Weert) Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.] II-9
kroonluchter kroonlamp: kroeenlamp (Weert), kroonluchter: kroeenlochter (Weert), luchter: løͅxtər (Weert) Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)] III-3-3
kroonstijl standerdbalk: standǝrt˱balǝk (Weert) De verbindingsbalk in het midden van de bovenkant van elk der zijwegen, tussen daklijst en steenlijst. Zie ook afb. 14 en 16. [N O, 43i] II-3
kropgat kropgat: krǫp˲gāt (Weert) Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h] II-3
kroppen, gezegd van voedsel kroppen: kroppe (Weert), stroppen: stroppe (Weert) Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)] III-2-3
kruias, kruirad kruihaspel: krøjhaspǝl (Weert), kruirad: krø̜jrāt (Weert), lier: līr (Weert) Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.] II-3
kruid (alg.) kruid: kroêt (Weert) kruid III-4-3
kruiden, specerijen kruiden: ± WLD  kró‧jje (Weert) De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)] III-2-3
kruidenier winkelier: winkeleer (Weert, ... ) een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)] || Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)] III-3-1