28472 |
larven |
maaien:
mājǝ (L289p Weert)
|
Toestand van larf van het broed vóór de verzegeling. Normaal is dat de eieren, zowel die waaruit werkbijen als die waaruit darren of moeren geboren worden, na drie dagen uitkomen in de vorm van een larf of made. Na vijf dagen heeft de larf door goed voeren een gewicht bereikt dat het 1500-voudige is van haar geboortegewicht. Vijf dagen duurt deze toestand als larf. Vervolgens wordt de cel verzegeld en treedt verpopping op van de larf. Dertien dagen zit ze in de gesloten cel. In totaal duurt het dus 21 dagen, voor dat werkelijke werkbij er is. Bij de dar duurt deze periode 24 dagen en bij de koningin slechts 15 à 16 dagen. [N 63, 21b; Ge 37, 68]
II-6
|
19171 |
last |
last:
last (L289p Weert)
|
Een vracht van 2100 kilo, ofwel 30 mud van 70 kilo. [N O, 38o]
II-3
|
18933 |
last, moeilijkheid |
last:
last (L289p Weert),
ongemak:
ongemaak (L289p Weert)
|
het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18980 |
laster |
kwade kal:
kwoaje ka‧l (L289p Weert),
zwartmakerij:
zwertmakeri-j (L289p Weert)
|
het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18999 |
lasteren |
bezwetsen:
bezwetse (L289p Weert),
derdoorhalen:
der doeer hale (L289p Weert),
schandalen:
schandale (L289p Weert),
ook materiaal znd 30, 01
schandale (L289p Weert),
zwartmaken:
zwart make (L289p Weert)
|
iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)] || laster [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
lastig (L289p Weert, ...
L289p Weert),
ook materiaal znd 30, 02
lastig (L289p Weert),
moeilijk:
meujlik (L289p Weert),
ongemakkelijk:
ongemackeluk (L289p Weert),
onhandig:
onhendjig (L289p Weert),
zwaar:
zwaar (L289p Weert),
zwoar (L289p Weert)
|
lastig [ZND 01 (1922)] || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)] || zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19031 |
lastig kind |
lastig wicht:
lastig wecht (L289p Weert)
|
een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19289 |
lastig zijn |
complimenten hebben:
komplemênte hebbe (L289p Weert),
lastig doen:
lastig doon (L289p Weert),
lastig zijn:
lastig zeen (L289p Weert),
vervelen:
vervaele (L289p Weert)
|
lastig, onhandelbaar zijn || tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21812 |
lastigvallen |
vervelen:
vervaele (L289p Weert)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
31724 |
lat |
lat:
lat (L289p Weert)
|
In het algemeen een gezaagde strook hout met geringe breedte en dikte. [N 50, 73e; N 50, 74a; monogr.]
II-12
|