18955 |
lepe, doortrapte kerel |
fijne, een -:
fiene (L289p Weert),
loef:
loef (L289p Weert),
luizerik:
loezerik (L289p Weert),
slimme, een -:
slumme (L289p Weert),
vlegel:
vlieegel (L289p Weert)
|
doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] || een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
leepəl (L289p Weert),
lièpel (L289p Weert),
liè‧pel (L289p Weert),
liəpəl (L289p Weert)
|
lepel [DC 35 (1963)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31924 |
lepelboor |
lepelboor:
līǝpǝlbǭr (L289p Weert)
|
Boorijzer voor hout met een lepelvormig uiteinde. Het snijvlak van de boor is half bolvormig. Zie ook afb. 74b. De lepelboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de voorgeboorde naven van karwielen verder mee uit zodat daar vervolgens de naafbus in geplaatst kan worden. [N 33, 329; N 53, 162a; N G, 31c; monogr.]
II-12
|
19556 |
lepelrek |
lepelenrek:
lie‧pelerèk (L289p Weert),
lepelrekje:
lièpelrekske (L289p Weert)
|
rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18340 |
leren beenkap |
gamasche:
kamasje (L289p Weert),
kemas (L289p Weert),
kemasse (L289p Weert)
|
lederen beenkap || lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18653 |
leren muts die onder de kin wordt gesloten |
leren muts:
leire möts (L289p Weert)
|
muts, op bivakmuts gelijkende lederen ~ die onder de kin met een knoop wordt gesloten [N 25 (1964)]
III-1-3
|
28735 |
leren naaien |
naaisteren:
nɛjstǝrǝ (L289p Weert)
|
Het vak van naaister leren. [N 62, 1f]
II-7
|
25355 |
leren schede |
messenschede:
mɛsǝsxęj (L289p Weert),
schede:
sxęj (L289p Weert)
|
De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.]
II-1
|
19125 |
leugen |
leugen:
luuge (L289p Weert)
|
een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19383 |
leunstoel |
lenenstoel:
lēͅnəstōl (L289p Weert),
leunstoel:
lø̄ənstōl (L289p Weert, ...
L289p Weert),
lø͂ͅnstōl (L289p Weert),
zetel:
zaetel (L289p Weert),
zorg:
zurrĕg (L289p Weert, ...
L289p Weert),
zörg (L289p Weert)
|
een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] || leuningstoel [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || leunstoel
III-2-1
|