18571 |
lichte overjas |
demi (fr.):
demie (L289p Weert),
seizoensjas:
sezoensjas (L289p Weert)
|
herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26526 |
lichten |
bijhouden:
bejhǭjǝ (L289p Weert),
bihǭjǝ (L289p Weert),
lichten:
lextǝ (L289p Weert)
|
De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144]
II-3
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
colrig (<fr.):
kolerig (L289p Weert),
gauw geraakt:
gauw geraaktj (L289p Weert),
kreeg:
kraêf (L289p Weert),
neutelig:
nuuëtelig (L289p Weert),
neutelijk:
nuuëtelik (L289p Weert)
|
kregel, gemelijk, prikkelbaar || spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)] || vervelend, lastig, prikkelbaar, humeurig
III-1-4
|
26536 |
lichtijzer |
haal:
hǭl (L289p Weert),
stelijzer:
ste̜li.zǝr (L289p Weert)
|
Lang verticaal ijzer dat aan één kant vastzit aan de pasbrug, aan de andere kant aan de lichtboom. Zie ook afb. 85. [N O, 23d; Vds 110; Jan 144; Coe 129]
II-3
|
26540 |
lichtsteen |
gewicht:
gǝwext (L289p Weert),
steenballast:
steenballast (L289p Weert),
steengewicht:
ste̜j.ngǝwext (L289p Weert)
|
Het gewicht onder aan het lichttouw. Zie ook afb. 85. [N O, 23g; Vds 113; Jan 147; Coe 131; A 42A, 28 add.]
II-3
|
26533 |
lichtsteunpunt |
lichtbalk:
lextbalǝk (L289p Weert),
stelklos:
stɛlklǫs (L289p Weert)
|
De balk die de lichtboom aan één zijde ondersteunt. Zie ook afb. 85. [N O, 23k]
II-3
|
26539 |
lichttouw, lichtkoord |
lichttouw:
lichttouw (L289p Weert),
riem:
rēm (L289p Weert)
|
Het touw, de riem of de ketting waarmee de licht in werking wordt gesteld. Zie ook afb. 85. [N O, 23f; A 42A, 28; Vds 112; Jan 146; Coe 130; N D, 33 add.]
II-3
|
17656 |
lidmaat, ledematen |
lid, leden:
e lieëd (L289p Weert),
lee:d (L289p Weert),
liee (L289p Weert),
lieje (L289p Weert),
lieèj (L289p Weert)
|
ledematen, lidmaat [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22750 |
lied, liedje |
lied:
meestal als verkleinwoord: lidje
leed (L289p Weert),
liedje:
litjə (L289p Weert),
meestal als verkleinwoord: lidje
lidje (L289p Weert)
|
Een lied, een liedje. [ZND 30 (1939)] || liedje [RND]
III-3-2
|
19061 |
liefde |
hart:
hert hebbe vôr (L289p Weert),
liefde:
leefdje (L289p Weert)
|
warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)]
III-3-1
|