18881 |
liefkozen |
fijmelen:
feimele (L289p Weert),
flikflooien:
flikfloeije (L289p Weert),
knoefelen:
knoefele (L289p Weert)
|
knuffelen || zijn liefde of genegenheid kenbaar maken door iemand te strelen of aan te halen [koekelen, fikfakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
leege (L289p Weert, ...
L289p Weert,
L289p Weert)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || liegen [ZND 25 (1937)] || onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21815 |
liegen > bedriegen |
bedriegen:
bedreege (L289p Weert)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
lee:s (L289p Weert),
lees (L289p Weert),
lieeze (L289p Weert),
lieze (L289p Weert),
lêêze (L289p Weert)
|
de lies (plooi van de dij) [ZND 30 (1939)] || lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lievevrouwekuikje:
levevrouwekūūkske (L289p Weert),
molentandje:
muuëletêntje (L289p Weert),
pimpernelletje:
pimpernelleke (L289p Weert)
|
lieveheersbeestje [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
24568 |
lievevrouwebedstro |
heitijmoes:
Heukels (naar Kiliaan) 254
heitimus (L289p Weert),
onzelievevrouwebedstro:
± Veldeke
’s Leevrouwe bedstroej (L289p Weert)
|
onzelievevrouwebedstro [SGV (1914)] || Onzelievevrouwebedstro (asperula odorata 10 tot 30 cm groot. De stengels zijn glad, de bladeren staan in kransen van 6 tot 8 lancet- tot spatelvormige bladeren, ze zijn vrij breed en puntig, de bladrand is meestal wat ruw; de bloemen staan in lang geste [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17816 |
liggen |
liggen:
legge (L289p Weert),
likke (L289p Weert)
|
liggen [SGV (1914)], [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
33474 |
liggend dakvenster |
dakvenster:
dākvenstǝr (L289p Weert)
|
Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.]
I-6
|
30144 |
liggende rollaag |
halfsteensrollaag:
halǝfstęjnsrǫllǭx (L289p Weert),
kopse rollaag:
kǫpsǝ rǫllǭx (L289p Weert)
|
Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kant liggende metselstenen. Woordtypen als 'halfsteens rollaag' (L 289, Q 111), 'halfsteense rollaag' (L 290, L 291, L 382, Q 99*, Q 121) en 'steensrollaag' (Q 39) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23d; monogr.]
II-9
|
26438 |
ligger |
ligger:
leqǝr (L289p Weert),
ligger (L289p Weert)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|