e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
liguster liguster: ± WLD  legōster (Weert) De liguster; een struik van 1-4 m hoogte met grauwe opgerichte takken, heeft witte bloemen en zware kogelvormige erwt-grote bessen; zeer bekend als haagplant (merekenspalm, theeboom, mondhout, heggesering). [N 82 (1981)] III-4-3
lijden doormaken: doeermake (Weert), elend hebben: elendj hebbe (Weert), leed hebben: leid hebbe (Weert), lijden: lo‧je (Weert) een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)] III-1-4
lijder aan tuberculose pokkenkoe: pokǝkou̯ (Weert) Koe die tuberculose heeft. Zie ook het lemma ''lijder aan tuberculose'' in wbd I.3, blz. 484. [N 52, 17c; N 3A, 85a] I-11
lijfbieden, prolapsus vaginae (de) koningskop laten kijken: (de koe) lø̄tj dǝ kø̄neŋskop kikǝ (Weert), lijfbieden: lijfbieden (Weert) Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a] I-11
lijkbaar doodsberrie: doeedsburrie (Weert), lijkbaar: lieekbaar (Weert) De lijkbaar [liechebaar, baar]. [N 96D (1989)] III-3-3
lijkbidder doodbidder: znd 1 a-m; znd 30, 25;  doodbèjer (Weert, ... ), lijkbidder: alleen in de stad; platteland door buren (geen aparte naam)  lijkbidder (Weert), in de stad; aanzeggers-buren geen aparte naam; men noemt dit: ter liek goan nuuëje  lijkbidders (Weert) lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)] || lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)] III-2-2
lijken binnentouwen: benǝtǫwǝ (Weert), hekke(n)touwen: hɛkǝtǫwǝ (Weert), luiken: lȳkǝ (Weert), lø̜jkǝ (Weert) De touwen die in de rand van elk zeil zijn ingenaaid en waarmee het zeil aan de kikkers van de roede enerzijds en aan de toppen van de scheien anderzijds wordt vastgemaakt. [N O, 5b; A 42A, 70; monogr.] II-3
lijkenhuisje dodenhuisje: doeejehuuske (Weert), lijkenhuisje: liekehuuske (Weert) Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)] III-3-3
lijkstro lijkstro: lijkstroo (Weert), rekstrooi: rékstroeëj (Weert), schoofstro: schoufstroo (Weert), strooi: stroeöi (Weert), wijpjes: altijd mv."; "De kist werd vervoerd op een hoge kar zonder zijplanken. Het stro was bedoeld tegen het schommelen van de kist op de kar, want de wegen waren vroeger slecht  wiepkes (Weert) bosje stro waar de lijkkist op werd gezet || lijkstroo; Hoe noemt men dit lijkstroo (schoofstroo, reeuwstroo, enz.). Zij er bepaalde uitdrukkingen die hiermee verband houden (bv. hij komt van het bed op het stroo) [VC 03 (1937)] || stro onder lijkkist III-2-2
lijkwagen dodenkar: doeejeker (Weert), dodenwagen: doeejewaage (Weert) de lijkwagen [doeëdewaan] [N 96D (1989)] III-2-2