24486 |
linde |
linde:
lîndje (L289p Weert),
lindeboom:
lindjebuim mv (L289p Weert),
linjeboum (L289p Weert)
|
linde || lindeboom
III-4-3
|
24821 |
lindeblad |
lindeblad:
lindjeblaad (L289p Weert)
|
lindeblad [SGV (1914)]
III-4-3
|
28645 |
lindehoning |
lindehoning:
lendjǝnhu.neŋ (L289p Weert)
|
Honing afkomstig van de lindebloesem. De linde is met koolzaad, heide, fruit en klaver één van de belangrijkste drachtbronnen. Men spreekt van lindehoning, heihoning enz., wanneer de nectar van die bepaalde boom of plant voor het grootste deel de grondstof vormt voor honing. Naast de genoemde drachtbronnen kunnen allerlei soorten bomen en planten als acacia, distel, korenbloem, wilde klaver, boekweit en kastanje leveranciers zijn van nectar. Per plant of boom is de hoeveelheid bloesem en dus ook de nectar van jaar tot jaar wisselvallig en sterk afhankelijk van factoren zoals weer en vruchtbaarheid van de bodem. De verschillende drachtbronnen beīnvloeden kleur, smaak, vochtigheidsgehalte en geur van de honing. Zo is lindehoning amberkleurig en dun vloeibaar met een naar munt zwemende geur (De Roever, pag. 380). [N 63, 112b; Ge 37, 133; monogr.]
II-6
|
21478 |
liniaal |
latje:
letje (L289p Weert),
regeletje (<fr.):
? Vgl. Van Dale (FN): réglet, duimstok, meetlint.
règgeletje (L289p Weert)
|
Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
33765 |
linkerkant van het paard |
binnenhand:
benǝhant (L289p Weert)
|
Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
31400 |
linkse boor |
linkse boor:
leŋksǝ bū.r (L289p Weert)
|
Boorijzer waarbij de borende werking optreedt wanneer het linksom gedraaid wordt. [N 33, 158a]
II-11
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijnen:
linǝ (L289p Weert),
līnǝ (L289p Weert),
lijwand:
li.vǝntj (L289p Weert)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
19753 |
linnenkast |
lijnwaadkast:
lī.vəntjkast (L289p Weert)
|
linnenkast
III-2-1
|
30160 |
lintvoeg |
lijnvoeg:
līnvōx (L289p Weert),
lintvoeg:
lentj˲[voeg] (L289p Weert),
lent˲[voeg] (L289p Weert)
|
Horizontale voeg. Zie ook afb. 41. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29b; monogr.]
II-9
|
22052 |
lintwormen |
wormen:
wòrrem (L289p Weert)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: lintwormen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|