21596 |
loop van een geweer |
loop:
de luip (L289p Weert)
|
De loop van een geweer [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
28608 |
loopdoek |
bijdoek:
bi.jdōk (L289p Weert)
|
Het doek waarop men de zwerm strijkt, wanneer men hem niet onmiddellijk in de zwermkorf schudt. Men strijkt met een borstel, ganze-, reiger- of kippeveer of een houten spaan de bijen op het doek, alvorens men de korf erbovenop zet. [N 63, 85a; N 63, 85b; monogr.]
II-6
|
32569 |
loopmand |
loopmand:
lǫwpmaŋ (L289p Weert)
|
Van boven smalle, en van onder breed uitlopende mand, waarin kinderen leren lopen. Zowel aan de boven- als onderkant is deze mand open. Zie ook afb. 292. [N 40, add.; monogr.]
II-12
|
20132 |
loops |
loops:
luips (L289p Weert),
løͅi̯ps (L289p Weert),
lopig:
luipig (L289p Weert)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
26067 |
loopstaken |
kruisteunen:
krø̜jstyǝnǝ (L289p Weert)
|
De twee schuine balken aan weerszijden van het uiteinde van de staart van de standerdmolen. Zie ook afb. 21. [N O, 48d; A 42A, 101]
II-3
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
loot:
loeët (L289p Weert),
loot (L289p Weert),
scheut:
schōēt (L289p Weert),
± WLD
scheut (L289p Weert)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || loot, ent
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
laope (L289p Weert),
laupe (L289p Weert, ...
L289p Weert),
loupe (L289p Weert, ...
L289p Weert)
|
lopen [SGV (1914)], [ZND 25 (1937)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22044 |
lopend snot |
snot:
snot (L289p Weert)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen met afscheiding van etter en snot uit bek, neus en ogen (lopend snot)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19500 |
loper |
loper:
lø̜jpǝr (L289p Weert),
lǫwpǝr (L289p Weert)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
22135 |
loper (boodschapper) |
loper:
luiper (L289p Weert)
|
Vroeger (19e eeuw) werd iedere aankomst door een boodschapper gemeld. Hoe heette die? [N 93 (1983)]
III-3-2
|