26450 |
maalkant |
maalkant:
mālkant (L289p Weert)
|
De schuinaflopende zijde van de kerf die het eigenlijke maalwerk verricht. Zie ook afb. 77. [N O, 18l; Vds 190; Jan 203; Coe 185; Grof 220]
II-3
|
26586 |
maalkanten |
maalkanten:
mālkantǝ (L289p Weert)
|
De maalkanten van de groeven scherpen. [N O, 34h]
II-3
|
26656 |
maalloon, maalgeld |
scheploon:
sxøpluǝn (L289p Weert)
|
Het maalloon in de vorm van een gedeelte van het gemalen graan of een bedrag in geld dat de molenaar uit het meel schept respectievelijk in rekening brengt. Het maalloon in natura varieerde van plaats tot plaats. Zo vermelden de invullers uit l 213 en l 216 dat daar 1/20 deel werd geschept. In Q 39 werd 1/16 van iedere 100 kilogram als maalloon ingehouden. Volgens de zegsman uit l 381b werd er een onderscheid gemaakt tussen enerzijds het zelf brengen van graan naar de molen en het halen van graan door de molenaar met behulp van de wagen. In het eerste geval werd 1/20, in het tweede geval 1/16 van iedere 100 kilogram meel als maalloon geschept. In l 209 was 1 kilogram gebruikelijk; toch werd ook naar de draagkracht van de boer gekeken bij de bepaling van het maalloon. Voor zover opgegeven door de invullers, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken opgenomen hoeveel het maalloon in de betreffende plaats bedroeg. De woordtypen maalloon (Q 1, Q 2a, Q 3, Q 5, Q 71, Q 72, Q 82, Q 88, Q 95, Q 162, Q 180, Q 188, Q 240, Q 241), maalgeld (l 416, l 417, l 418, P 119, P 120, P 176, P 177a, P 184, P 187, P 188, P 195, Q 77, Q 78, Q 88, Q 159, Q 160, Q 160a, Q 162, Q 164, Q 181, Q 240), molster (K 360, l 414, P 57, Q 2a, Q 84, Q 91), molser (P 184) en molstergeld (Q 83) zijn specifiek van toepassing op een betaling in geld. De woordtypen monster en monstermeel zijn daarentegen in respectievelijk K 318 en K 359 voor ø̄maalgeldø̄ niet gebruikelijk. [N O, 38h; A 42A, 48; JG 1a; JG 1b; Vds 170; Jan 271; Jan 272; Coe 254; Coe 255; Grof 294; Grof 295; monogr.]
II-3
|
26440 |
maalstoel |
steenbalken:
stęjnbɛlǝk (L289p Weert)
|
Het stelsel van balken waarop de molenstenen rusten. Volgens Janssen (pag. 131) werd zoɛn maalstoel in watermolens vooral gebruikt in kleine molens, waar de stenen zich op de benedenverdieping bevonden.' [N O, 18u; Jan 254; Coe 232; Grof 260; monogr.; N O, 27b]
II-3
|
26694 |
maalstoel van de handmolen |
stoel:
stōǝl (L289p Weert)
|
Het houten onderstel van de handmolen. [N D, 24]
II-3
|
20593 |
maaltijd in de voormiddag |
halfelfje:
halfelfje (L289p Weert),
schofttijd:
schofttied (L289p Weert),
tienurenkant:
het ontbijt, nu altijd de kaffee de tienurenkant de middag of noen het vierurenbrood het avondbrood of den avondkost
tienurenkant (L289p Weert)
|
halfelftje || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 2e ontbijt [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
26595 |
maalverlies |
maalverlies:
mālvǝrlēs (L289p Weert)
|
Het verliezen van meel tijdens het maalproces. [N O, 36i]
II-3
|
26000 |
maan |
smeerplaat:
smiǝrplāt (L289p Weert)
|
De ijzeren of bronzen plaat die in de holte van de boezem op de standerdnok rust. De plaat kan in voorkomende gevallen ook schotelvormig zijn. Het woordtype pan (P 51) duidt daarop. In l 318 en l 321 werd de ɛmaanɛ gebruikt om de niet verbruikte olie voor de smering van de standerd in op te vangen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛboezemɛ.' [N O, 42r; N O, 42v]
II-3
|
33891 |
maanblind paard |
(het heeft een) maanoog:
mǭnǫu̯x (L289p Weert)
|
Gezegd van een paard met een periodieke oogontsteking, gewoonlijk om de maand of na twee maanden. Het paard is dan lichtschuw en het hele oog vertoont ontstekingsverschijnselen: een sterke traanafscheiding en een roodachtige kleur van de bindhuid. De kwaal is gewoonlijk na twee à drie weken geweken, maar kan zich ook periodiek herhalen en tot blindheid leiden. De naam maanblindheid houdt verband met de vroegere mening, dat deze kwaal maandelijks, bij het op- en afgaan van de maan, terugkeerde. [A 48A, 38a; N 8, 62p en 90v]
I-9
|
22320 |
maandag na driekoningen |
verloren maandag:
verlo.ere maondjug (L289p Weert),
verloe.re maondjig (L289p Weert),
verloere moandjig (L289p Weert),
verloore maondjig (L289p Weert),
verlôêre maondjig (L289p Weert),
vurlōēre maondjug (L289p Weert)
|
De naam voor de maandag na Driekoningen [koppermaandag, verloren maandag, floramaandag]. [N 88 (1982)] || Maandag na Driekoningen [koppermaondjeg, verloore maondag]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|