e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mazelen mazelen: mazele (Weert, ... ), mazeren: mazere (Weert) de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)] || Hoe noemt men de besmettelijke kinderziekte waarbij de huid vele kleine rode vlekjes vertoont (Nederl. mazelen)? [DC 25 (1954)] || mazelen [SGV (1914)] III-1-2
medaillon medaillonnetje: medeljonneke (Weert) rond, ovaal- of hartvormig sieraad waarin een portretje of iets dergelijks bewaard wordt [medaillon, mejonneke, boot, coulant] [N 86 (1981)] III-1-3
medaillon met lam gods lam godsmedaille (<fr.): lam gods medalie (Weert) Een hartvormig medaillon van was, waarop een lam met kruisvaan is afgebeeld. Dit medaillon werd gedragen [Agnus Dei, Lam Gods?]. [N 96B (1989)] III-3-3
mede bijwijn: bi-jwien (Weert), mede: mee (Weert) mede [ZND 01 (1922)] || mede (drank) [SGV (1914)] III-2-3
medelijden compassie: compassie (Weert), kompassie (Weert, ... ) een gevoel van smart over het leed van andere mensen [medelijden, kompassie, deernis, deer] [N 85 (1981)] || medelijden [ZND 33 (1940)] III-1-4
meditatie meditatie (<fr.): meditasie (Weert), meditatie (Weert) Een meditatie, geestelijke overweging. [N 96B (1989)] III-3-3
meel meel: mę̄l (Weert) Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b] II-3
meelbak meelbak: [meel]bak (Weert) De houten bak onderaan de meelpijp waaraan de te vullen meelzak wordt bevestigd. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24c; A 42A, 41; Sche 56; Vds 164; Jan 168; Coe 153; Grof 182; N D, 23; monogr.; A 42A, 40; N O, 24a; N D, 33] II-3
meeljagers jagers: jāgǝrs (Weert), meeltrekkers: mę̄ltrękǝrs (Weert) De twee ijzers of lapjes aan de loper die dienen om het meel naar de meelpijp te drijven. De meeljagers zijn bevestigd ofwel aan de ijzeren banden die de loper moeten verstevigen ofwel in de kraangaten van de loper. [N O, 18s; Vds 158; Jan 163; Coe 148; Grof 175; A 42A, 31 add.; A 42A, add. N D, add.] II-3
meelmijt memel: mv.  meemele (Weert), mijt: mieēt (Weert) meelluis || mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)] III-4-2